Auteur: Mart Smeets
Ieder jaar weer kijk ik naar de uitslag van de GP van Japan in Utsunomiya. De meeste Europese profs zijn al drie keer dronken geweest maar in Japan ligt dan, medio oktober, alsnog een flinke prijzenpot klaar voor de vermoeide profs. Voor wie het heeft gemist: Rui Costa won, vóór Engelhardt en Martin.
Liefst 48 renners reden de koers uit en tweevoudig winnaar Bauke Mollema werd beste Nederlander: dertiende.
Ik kwam voor het eerst in Utsunomiya in 1990 toen de UCI het briljante idee had er de wereldkampioenschappen te laten verrijden, niet echt aan het eind van het jaar, maar op 2 september.
De eerste avond kwam ik Jean Nelissen (‘De Neel’) tegen in een Japans restaurant. Het was er goed vol, maar De Neel was er al in geslaagd ‘goede vriend’ van het bedienend personeel te worden. De Limburger riep dat hij me ging verbazen: hij knipte met zijn vingers en binnen vijf minuten kwam een ober naar onze tafel die een dampende pizza voor hem neerzette. Pardon?
Ja, een pizza. De Neel vertelde dat hij in een beschaafd restaurant toch wel een pizza mocht verwachten, omdat hij van de Japanse kaart helemaal niets wist en ook omdat hij niet van plan was ‘die Japanse bami’ zelfs maar aan te raken.
Na deze fraaie actie van De Neel slaagde hij er ook nog in een beker vanille schepijs opgediend te krijgen. Triomfantelijk keek hij me aan: hij was hier nu een week en hij had het hele personeel in zijn macht. Hij rekende af met een vorstelijke Limburgse fooi: zo deed je dat in het buitenland.
Toen de volgende dag dode uurtjes van het WK voor profs waren aangebroken, zat De Neel naast me op de televisie-tribune. Er was niet veel te melden uit de koers en de Japanse late-zomerzon scheen onbarmhartig. De Neel had nog wat nawerking van de zaterdagse mooie maaltijd en toen ik de microfoon aan hem overgaf bleef het naast me opmerkelijk stil, op een lichte snurk na.
Ik keek mijn Limburgse vriend aan en zag wat ik vreesde; hij was rustig ingedut. Zijn kin op de borst, langzaam ademend, soms een lichte snurk.
Ik was ook nog niet helemaal tof, want pas twee dagen in Japan, maar kon het commentaar tamelijk eenvoudig aan omdat er in de profkoers een opmerkelijke vrede was neergedaald. Iedereen vreesde het tijdverschil en daarom werd er door het peloton rustig doorgepeddeld zonder krachten te verspillen.
De Neel sliep het heerlijke slaapje der onwetenden en trok na ongeveer anderhalf uur ineens aan mijn arm. Ik keek hem aan, hij keek naar het beeld op de monitor en, alsof er helemaal niets gebeurd was in de achter ons liggende negentig minuten, begon hij commentaar te geven: ‘Erik Breukink schuift op in het peloton, hij lijkt me nog tamelijk vers…’
Zelden in mijn leven had ik zoiets meegemaakt.
Rudy Daenens werd wereldkampioen, vlak voor Dirk De Wolf en Gianni Bugno. Van de vreselijk slecht rijdende Nederlandse ploeg bleef alleen Breukink in het zadel. Alle anderen stapten af, Adrie van der Poel werd al in de eerste ronde gelost en wapperde er samen met twee renners uit India vanaf.
Die avond verbaasde De Neel iedereen aan tafel door een dubbele Cointreau en een Japans biertje bij zijn ‘pizza’ te bestellen. Zoals gezegd: het was een vreemd kampioenschap.
Dirk De Wolf bleef, nadat hij gefinished en gehuldigd was, als een zot rondrijden achter het podium. Hij riep naar alle verslaggevers: ‘Nog een interviewke?’ maar niemand ging op de uitnodiging in.
Dirk was de man die zijn privé-medicijnkoffertje opendeed met de woorden: ‘En wat hebben we vandaag voor Dirkje?’ Niemand wilde met dat verhaal de illusie verstoren. Ook de Neel en ik niet.
Jean werd die zondagavond onherbergzaam bezopen nadat hij een regenboog aan internationale dranken had geconsumeerd.
Een van zijn laatste opmerkingen was: ‘Martje, ga jij straks die De Wolf nog even interviewen.’
De Grote Prijs van Japan werd op 15 oktober gewonnen door de slimme veteraan Rui Costa. Van boven kwam geen commentaar.