In memoriam Rob van den Dobbelsteen (1941-2020)


Rob van den Dobbelsteen, voormalig sport- en reisverslaggever van Het Parool, is op 21 april overleden. Hij werd 78. Van den Dobbelsteen schreef ook verhalen voor De Muur.
De Zaankanter Van den Dobbelsteen, die later woonde in Zuid-Scharwoude, werkte voor een aantal Zaanse regionale kranten, tot hij in 1967 in dienst trad bij het ANP en daar ging werken op de sportredactie. In 1969 stapte hij over naar Het Parool, toen nog een grote landelijke krant. Hij was daarnaast ook verslaggever voor het radioprogramma Langs de Lijn. In 1977 werd Van den Dobbelsteen reisjournalist voor Het Parool en later voor de Gemeenschappelijke Persdienst GPD. Hij was auteur van 21 boeken.
Rob van den Dobbelsteen versloeg in de eerste helft van de jaren zeventig voor Het Parool vijf keer de Tour de France. Zelf fietste hij ook hard, in het herengezelschap DOF, samen met onder anderen muzikant/componist Tonny Eijk, Gazelle-directeur Wim Breukink en oud-premier Dries van Agt.
Acteur en schrijver Joost Prinsen was goed met Van den Dobbelsteen bevriend. In februari van dit jaar interviewde hij hem voor De Muur. Het werd een lange monoloog waarin ‘Dobbel’ terugkeek op zijn leven in de journalistiek. En waarin hij ook filosofeerde over het onvermijdelijke einde: Van den Dobbelsteen wist dat hij, door uitgezaaide darmkanker, niet lang meer had te leven. Een lot dat hij op typisch Dobbeliaanse wijze aanvaardde: zonder sentiment, als de nuchtere journalistieke waarnemer die hij was.
Rob van den Dobbelsteen was een beminnelijk, humorvol en intelligent man met een brede belangstelling. De redactie van De Muur wenst zijn vrouw, zoon en dochter de kracht om dit verlies te dragen.
– Bert Wagendorp –

Rob Van Den Dobbelsteen


Life & Times van Dobbel


Auteur: Joost Prinsen

 

Zaankanter Rob van den Dobbelsteen (78) versloeg voor Het Parool vijf keer de Tour de France. Hij stond bekend als een stilist met een gouden pennetje. Zelf fietste hij ook hard, in het herengezelschap DOF, samen met onder anderen muzikant/componist Tonny Eijk, Gazelle-directeur Wim Breukink en oud-premier Dries van Agt.


Dinsdag 11-02-2020, Zuid Scharwoude

Rob van den Dobbelsteen: ‘Ik was te dom voor de hoofdakte. Misschien was ik er ook niet te dom voor maar het kostte een jaar extra studie. Had ik geen zin in. Dat stelde me buiten de orde want zonder hoofdakte kreeg je nergens een vaste aanstelling als onderwijzer.

   ‘Nu was ik een aardige waterpoloër, zat bij de centrale training van de jeugd. Ik schreef het clubblad vol en Piet Brand, een grote meneer bij De Typhoon, krant van de Zaanstreek, ik ben een Zaandamse jongen, vroeg of ik mijn stukjes wat kon inkorten voor zijn krant. Vier cent per regel of per woord, ik weet het niet meer. Al had ik het voor niks moeten doen.

   ‘Kwam Theo Koomen, jawel dé Theo Koomen, die had dat radioprogramma Goal. Gaf ik elke zaterdagavond uitslagen en standen  van het waterpolo door. Belde ik half Nederland af om uit te vissen wie er gescoord had en wie er uit het water was gestuurd. Maar ik bouwde zo een leuk netwerk op.

   ‘Werd ik gebeld door Frans Nypels, die zat bij De Tijd, was stilistisch een geweldenaar. Ik keek huizenhoog tegen hem op. Had wat informatie nodig uit de zwemmerij. Een paar weken later belt hij weer of ik Chris Konings even kon interviewen. Een Zaanse atleet die kort daarvoor Nederlands kampioen op de 800 meter was geworden. Chris vertelde dat Adje Paulen, voorzitter van de Bond, hem had willen diskwalificeren omdat hij zich had laten gangmaken. Paulen ontkende maar andere atleten hadden hem horen konkelfoezen bij de jurytafel: rel. Jong journalist pakt Paulen aan! Zeg dus gerust: REL. Kwam mij prima uit natuurlijk.

   ‘Zien we daar een jonge feelancer? Die mag dan ook op zondagavond twee voetbalpagina’s vullen van de Zaanse editie van De Nieuwe Dag, een kopblad van De Tijd. FC Zaanstreek, ZFC, de amateurclubs, noem maar op. Dat moest snel snel dus een zin als ‘Na de rust waren de bordjes verhangen en tapten de Roodbroeken uit een ander vaatje’ ging ik niet uit de weg.

   ‘Intussen had ik een baantje versierd bij Sigma verf. Teksten beoordelen, schrijven en intussen tikte ik natuurlijk ook het bedrijfsblad vol. Bij de LOI volgde ik een cursus reclameschrijven, iedere zaterdag naar Leiden. Mannen als Hans Ferré en Herman Pieter de Boer gaven les. Daar kon ik veel van opsteken.’

‘In ’67 kwam er bij het ANP een vacature voor een sportverslaggever. Ik solliciteerde en kreeg de baan. Werd meteen naar de Ronde van Vlaanderen gestuurd. Merckx? Nee, die won niet in ’67. Het was een Italiaan, ik weet het zeker, wacht even opzoeken. Daar hebben we hem: Dino Zandegu. Ik weet het nog zo goed vanwege mijn beginzin. Ben altijd dol geweest op een goede beginzin: “Dino Zandegu liep niet naar het podium, hij schreed”. Italiaan hè. Verder veel zwemverslagen, het waren de jaren van Ada Kok en ik had contacten in die wereld.

   ‘Mijn grote liefde was de koers. In die tijd bleef je bij de opening van het wielerseizoen een week in Gent. Zondag Vlaanderen, woensdag Gent-Wevelgem, zondag daarop Parijs-Roubaix. Dan zat je een week lang in prima restaurants met mannen als Theo Koomen, Jean Nelissen, Peter Heerkens van de Pers Unie, Theo Nolens van de Volkskrant: “De wangetjes van de forel zijn het lekkerst Rob”, Ger Schuurman van het Vrije Volk, Rinus de Deugd van De Telegraaf. Hadden stuk voor stuk met eigen ogen gezien hoe Wim van Est met een hete breinaald een enorme steenpuist bij zijn scrotum doorprikte, er jodium overheen goot en daarna vrolijk aan een etappe van 270 kilometer begon.

   ‘Jan Wauters van de Belgische radio was er ook altijd. Herinner je je die barre Luik-Bastenaken-Luik in de sneeuw die Hinault won? Klopt, dat was 1980. Zegt Wauters: “Dit is geen Liège-Bastogne-Liège beste luisteraars, dit is Neige-Bastogne-Neige”. Dacht ik: verdomme die zin had ik willen bedenken. Een koersdag in één zin. Zelf ben ik nogal van de bijvoegelijke naamwoorden en nog een en nog een en dan een komma en een bijwoord toe. Dus ik had bewondering voor mensen die compact konden schrijven.

   ‘Kom, we gaan even wat eten. Stap in, inderdaad zo goed als nieuw die auto. Zes weken geleden gekocht. Ik dacht ik ga binnenkort toch dood dus wat kan mij het schelen. Darmkanker, uitgezaaid naar longen en botten. Heb nou chemo. Hoor over twee weken wat het gedaan heeft. Als het niks is en ze weer met nieuwe behandelingen aankomen, weet ik nog niet wat ik doe. Lastige beslissing. Kan niemand je in raden, ook mijn kinderen niet. Mijn vrouw heeft Alzheimer, haar kan ik niet meer raadplegen.’

‘De journalistiek dus. In 1969 kreeg ik een aanbod van Het Parool. Nam ik meteen aan want wie wilde daar nou niet werken? Sandberg was hoofdreacteur. Die wilde geen afgestudeerde doctorandussen maar jongens en meisjes die als zestienjarigen een clubblaadje hadden volgeschreven.

   ‘In ’70 mocht ik de Tour doen. Het was daar toen een stuk makkelijker voor journalisten. Je reed vlak achter het peloton aan. Had de kopgroep een minuut voorsprong mocht jij er ook langs. Er was een étappe dat Rini Wagtmans werkelijk bij iedere ontsnapping zat. Op zeker ogenblik pakte de kopgroep met Rini een minuut. Ton Vissers was ploegleider, hij reed langs ons heen. “Wat is er met Rini aan de hand”, vroegen we. Vissers begon de maat te slaan op zijn autoportier terwijl hij zong: “En de dokter is gekomen, heeft een spuitje meegenomen”.

   ‘Doping? Je kon erover schrijven wat je wilde maar het interesseerde geen mens. Eef Dolman wint in ’71 de Ronde van Vlaanderen. Zegt hij: “Het zal mij benieuwen of ik woensdag nog steeds winnaar ben”. Dan kwam de uitslag van de controle. Had zelf geen idee wat hij gekregen had van de soigneur.

   ‘Dezelfde Dolman vertelt me in de Tour tijdens een rustdag dat die hele dopingcontrole een verbond was tussen de grote renners en de dokter. Merckx rijdt alleen mee omdat in zijn contract staat dat zijn ploeg niet op doping mag worden betrapt.  “Dus ik heb ook maar eens gebeld naar de Nederlandse arts”, zegt Eef, “of stimul in urine opgespoord kon worden. Dat bleek niet het geval, ik kon het volgens hem rustig nemen”. Dat schreef ik op, het kwam op de voorpagina van Het Parool: “Gesjoemel bij dopingcontrole!” Met een vlammend betoog op de sportpagina, ik dacht er steekt een storm op. Reacties: nul.

   ‘Schreef je er te veel over, was het nog gevaarlijk ook. Fedor den Hertog ging voor Herman Krott fietsen. Maar in Olympia’s Tour zakt Fedor door het ijs. “In Italië hebben ze hem bij die Moser broers verdomme platgespoten”, zei Krott. Dat zette ik meteen in de krant. Ik had het beter niet kunnen doen. Geef ik je nog een paar openingszinnen van mij. Stonden een paar jaar terug in onze eigen Muur: “Het is niet anders. Denkend aan Herman Krott, zie ik een man, wit van woede, de perszaal van Olympia’s Tour door Nederland binnenstuiven. Hij davert met Teutoons geweld naar de tafel waaraan ik werk, pakt mijn schrijfmachine, heft het apparaat hoog boven zijn hoofd en kwakt het vloekend op de vloer”. Je merkt wel dat ik niet schrik van een extra adjectief of bijwoord. Dobbelsteen op zijn Dobbelsteenst.

   ‘De vrede was weer snel getekend hoor. Peter Ouwerkerk had trouwens precies hetzelfde gepubliceerd als ik, maar ja, dat had Herman niet gelezen. 

   ‘Geweldige coureur die Fedor. Hij rijdt in de Limburgse heuvels,  hoorden we hem schakelen. Hij schakelde niet kleiner maar groter, je hoorde zijn derailleur kraken. Een geweldenaar.

   ‘Wij kenden al die amateurs want je werd door de krant overal heen gestuurd. Wim Dubois, zegt de naam je nog iets? Jongen uit Zeeland, een fantastische stilist. Zat gebeeldhouwd op zijn fiets meneertje, gebeeldhouwd! Vond ik prachtig. Over hard fietsen zegt het niet alles natuurlijk. Neem een Kuiper of een Pollentier, zag er niet uit. Hebben als kind waarschijnlijk op een fout fietsje fietsen geleerd. Maar ze gingen wel hard hè.

   ‘De Tour was geweldig voor een jong journalist. Ik was wel altijd nerveus voor de etappe begon. Opgewonden eigenlijk. Dat uur vóór het vertrek was altijd het mooiste. Gewoon gezellig! Praatje maken met de coureurs. “Goed geslapen jongen?” Kwam Levitan door de Tourradio: “Depart messieurs les coureurs à une demi heure”. Begonnen die volgauto’s te claxoneren, opwinding alom, lawaai: geweldig. En dan de speaker: “Ils sont là messieurs dames, les deux plus grands champions de notre temps: Eddie Merckkkxxx et RRRaymond Poulidorrrr”! Het plein ontplofte. Ik ook. Een droom was het.

   ‘En dan de wagen  in, de étappe volgen. Ik deelde een huurauto met Frits Suer en Peter Ouwerkerk. Peter Heerkens was minder gelukkig. Die zat met de journalist van De Vooruit uit België in de auto, Roger  Cneut heette hij. Voordeel was dat die kerel iedere uitslag uit zijn hoofd kende vanaf de geboorte van Christus. Nadeel dat hij voor drie weken Tour maar één pyama meenam met een gummetje. Voor de hygiène.

   ‘Verbinding met de krant kon lastig zijn in die tijd. Zat je in de Pyreneeën met slecht weer. Met zijn allen rond één bakelieten telefoon die het niet deed. Had ik nog de mazzel dat Het Parool een middagkrant was, dat gaf lucht natuurlijk.

   ‘We zitten voor Ajax een keer in Istanbul. Het weer was zo slecht dat de telefoon het begeven had. Barend Schilperoort, een keurige heer van Het Handelsblad, jasje dasje pochetje en een kelkje oude jenever, staat op en zegt: “Heren waar de techniek faalt, houdt de journalistiek op. Welterusten”.

   ‘Al die moeite voor niets! Neem Jan Liber van Het Vrije Volk. Ik heb het verhaal nooit gecheckt maar dat moet je bij dit soort verhalen ook niet doen. Jan deed ook boksen. Hij moet kort na de oorlog in Manchester het gevecht om de Europesche titel middengewicht verslaan tussen de Engelsman Ronald Turpin en onze landgenoot Luc van Dam. Reis van twee dagen toen. Het gevecht begint, Jan zit op een mooi plekje en hij raapt even het programmaboekje op dat hij had laten vallen. Toen hij weer omhoogkwam, keek hij in het gezicht van Luc van Dam die vlak voor hem bewusteloos op het canvas lag: knock out in tien seconden. Jan weer twee dagen onderweg voor hij thuis was.

   ‘Dan deed Martin W. Duyzings van De Tijd-Maasbode het slimmer. Die versloeg ooit een hele Tour vanuit Maastricht. Pikte wat uit het radioverslag, nog iets uit een persbericht, haalde wat van het ANP af en schreef dan of hij bij de coureurs achterop had gezeten.

   ‘Ik heb het vijf keer gedaan, de Tour. Toen trok ik het niet meer. Heimwee! Zat ik tijdens een rustdag in Nice op de Boulevard des Anglais in het zonnetje op een terras. Wil je mooier? Maar ik wilde alleen maar naar huis. Dus na dat jaar ben ik ermee gestopt.’

‘Er was genoeg te doen hoor en alles kon in die tijd. Met Peter van Straaten ben ik voor Het Parool vaak op pad geweest. We gingen ooit een dag naar het Hoogoven Schaaktoernooi. Peter was binnen twee uur klaar. Hij zei altijd: “Ik kan heel goed camoufleren dat ik niet tekenen kan”, maar ondertussen. We zouden elkaar die avond treffen in een restaurant in Zandvoort. Toen ik arriveerde was hij al aardig in de olie. Hij wenkt de ober en bestelt Sole de Bonne Femme. Ook voor mij, zelf durfde ik zoiets niet: “Niet lullen Dobbel, het kost een paar centen maar je hebt het verdiend”. Schotel met krab, garnalen en kreeft erbij, soepje vooraf. Fles Rieslinger voor Peter en na afloop nog twee Irisch coffee, allebei voor hem want ik dronk niet en moest hem thuis brengen.

   ‘Een week later ging hij declareren bij Bob Steinmetz, de redactiechef.

   “Wat is dat Peter?”

   “Hapje gegeten met Rob van den Dobbelsteen”.

   Steinmetz, onvergetelijke kerel, leest die rekening met stijgende verbazing: “Wat hebben jullie in Godsnaam gegeten?”

   Peter: “Visje”.

   Bob: “Goudvisje?”

   Daarna pakt hij zijn pen en tekent. Geweldig toch.’

   ‘Maar nu pauzeer ik even want die chemo speelt op. Als over twee weken blijkt dat het niks geholpen heeft, stop ik ermee.

Wat? Zei ik een uur geleden dat ik er nog over na moest denken? Ach man, dat wisselt met de minuut. Zo terug.’

‘Goed waar waren we? Parool ja, jaren zeventig en bomen tot de hemel. Vanaf ’77 zat ik bij de PS-bijlage als opvolger van  Klaas Peerenboom, mocht je één mooi groot verhaal per week maken. Dat liep weleens wat uit de hand. Was er een eindejaarsbijlage over Vadertje Tijd. Of ik een bijdrage kon leveren? Ik zeg: “Natuurlijk. Een interview met Jacques Anquetil, Monsieur Chrono!”

   ‘Wij in de auto van Het Parool op maandagochtend met drie man naar Normandië. Kliphuis de vaste chauffeur, Bert Sprenkeling de fotograaf en ik. Eerste stop: Parijs. Hapje gegeten en niks bistro maar La Tour d‘Argent, twee sterren. Dinsdag naar Rouen en overnachting aldaar. Woensdag naar dat kasteel van Anquetil. Die zat weer te zeuren dat Poulidor veel populairder was dan hij op grond van zijn uitslagen verdiende. Donderdag terug via Dieppe omdat volgens Kliphuis daar de beste garnaalkroket van de Noordzeekust geserveerd werd. “Niet zeuren, Dobbel je hebt het verdiend”, zal ik maar zeggen. Vrijdag werk ik het interview uit, zaterdag stond het in de bijlage. Zo ging het toen, je kunt het je nou niet meer voorstellen.

‘Prachtige verhalen toch. Die lichte kant heeft me altijd aangesproken Ik moest het niet van diepgravende interviews hebben maar van een grote productie en verhalen die lekker weglazen. Ik kreeg weleens het verwijt dat ik wat al te veel met adjectieven strooide. Terecht eigenlijk. Als ik nu soms iets van mezelf teruglees, denk ik ook: Dobbel dat had wel een kommaatje minder gemogen. Collega Ben Haveman heeft me ooit ‘De James Last van Het Parool’ genoemd. Toch leuk gevonden.

   ‘Ook in de literatuur hou ik niet van al te zwaar werk. De Avonden van Reve las ik graag omdat de spruitjeslucht uit die tijd er zo goed in beschreven wordt maar verder kan zijn werk me eerlijk gezegd gestolen worden. Net als bijna alles van Mulisch en Hermans.

Ken je FB Hotz? Geweldig, die precisie van schrijven. Of Zalig zijn de Schelen van mijn oude leermeester Herman Pieter de Boer en Betty van Garrel. Licht boek, heerlijk boek. Die teksten van Ramses Shaffy, toch nogal rommelachtig hier en daar. Behalve ‘Laat me’. Tekst: Herman Pieter de Boer. Ik ben altijd jaloers geweest op collega’s met een mooie stijl, een Frans Nypels, een Nino Tomadesso. Mooischrijvers.

   ‘Zelf speel ik met de gedachte een boek vol anekdotes te maken met jou en Tonny Eyk. Jij over theater, Teun over de muziek en ik over de sport. Teun Eyk liet me laatst nog een briefje lezen dat Rudi Carell ooit had gkregen: “Geachte heer Carell, Gisteren heb ik uw laatste TV-show gezien. Tenminste, dat mag ik hopen.” Geestig of niet!?

‘In 1981 ben ik bij de GPD gevraagd als reisredacteur. Nypels, inmiddels van Haarlems Dagblad en Jan de Vries van De Typhoon loodsten mij daar binnen. Reisverhalen, eigenlijk mijn grote liefde. Ik had een grote algemene belangstelling, dat durf ik wel zeggen. Ik ging niet vaak in op uitnodigingen voor persreizen. Ging liever alleen.

Twintig jaar over de hele wereld gezworven. Gevaren op de Nijl, afgedaald in de Grand Canyon. Hoogtepunt was de Chilkoot Trail, ongelofelijk zwaar. In drie dagen van Alaska naar Yukon. Dat was de route van de goudzoekers op weg naar de Klondike rivier. Een barre tocht. Als je dan niet met een goed verhaal thuiskwam, kon je beter een ander vak kiezen.

   ‘Je moest het met die reisverhalen natuurlijk een beetje handig inpikken. Was ik in de buurt van Toledo, ging ik ook even bij Federico Bahamontes langs. Een gentleman op en top. Nee niet Frederico, dat is een veelgemaakte fout. Het is Federico zonder r in de eerste lettergreep. Zo’n interview kon je bij de GPD wel kwijt hoor. Of in Argentinië, zocht ik Manuel Fangio op. De beroemde wereldkampioen Formule 1. Wacht ik heb nog een foto van ons tweeën op mijn mobieltje. Kijk maar. Dat werd dan gepubliceerd aan de vooravond van de race op Zandvoort.

   ‘Ach al die prachtige sportwedstrijden en die reizen over de hele wereld. Ik heb er zo van genoten. Mijn vader zei altijd: “Je moet later iets gaan doen dat je leuk vindt. Hoef je nooit te werken”. En gelijk had hij.

   ‘Zullen we afrekenen, ik moet naar de fysio. En dan terug naar huis. Ik woon nu vier jaar alleen. Mijn vrouw zit in een verzorginghuis. Toen ze al een tijdje dementeerde maar nog thuis was, vroeg ze me plotseling: “Rob, als je nou van tevoren geweten had dat ik Alzheimer zou krijgen, was je dan ook met me getrouwd?” Nooit heb ik meer van haar gehouden dan toen. Of ze me nu nog herkent, weet ik niet. Soms aan mijn stem misschien. Dan hoort ze me, kijkt even op en glimlacht.

Kom, we gaan.’


Leave a Reply