Auteur: Mart Smeets
Gedurende lange tijd heb ik een doosje met foto’s van wielrenners in mijn bezit gehad. Ik weet niet meer of ik ze echt spaarde en ook niet wat ik er in die tijd, de jaren vijftig en zestig, mee deed. Ik denk dat mijn vader de foto’s meenam, maar het kan ook dat ik ze kreeg van een andere verzamelaar.
Aankomende dementie? Zou kunnen.
Ze werden in dat doosje gestopt en nu ik dor hout geworden ben en in een tijd leef dat ‘de rommel opruimen’ een veelgehoorde cri-de-coeur van menig leeftijdgenoot is, komen er ineens verhalen en herinneringen boven die wellicht dieper spitten vragen.
Ik herinner me nog dat ik het doosje met de foto’s eens meenam naar de koers in België. Edgar Sorgeloos was onze chauffeur en kende uit die jaren nogal wat renners. Ik toonde hem de foto van een renner die Jos Hinsen heette en die, omdat hij voor Pontiac reed, ook zeer opvallend half op zijn horloge keek.
Ik had die foto altijd mooi gevonden.
Kijk, Wim van Est was de man van het Pontiac-verhaal gebleven en dat er nog andere coureurs in zo’n truitje reden, deed menigeen de schouders heffen: ’t zal wel.
Bij de zondagochtendkoffie in Wevelgem liet ik Sorgeloos de foto zien en hield mijn duim op de naam van de renner.
‘Ken je deze coureur nog?’ vroeg ik.
Labie, de bijnaam voor Sorgeloos, keek eenmaal, keek een tweede maal scherper en zei: ‘Daar heb ik mee gekoerst.’
‘Weet je zijn naam nog?’
‘Allez dat was toch diejen brave… zei der nooit wat en reed altijd gaten voor anderen dicht. Kom hoe heet hij?’
Ik schoof mijn duim opzij. ‘Jos Hinsen,’ zei Sorgeloos, ‘verdoeme toch, dat had ik moeten weten. Was het geen Ollandse coureur die altijd in den Bels reed… Hij sprak ook Vlaams volgens mij.’
De foto ging weer in het doosje en lag daar een jaar of vijfentwintig doodstil en rustig. Tot corona dus. En een halve opruimbeurt. Het werkwoord dat met een O begon, zoals mijn vrouw me altijd voorhoudt, een werkwoord dat ik maar niet kan verbuigen: (‘Ik ga opruimen’) kwam niet uit mijn mond.
Maar toch.
Het was op een middag, ik vond het doosje weer en bekeek de foto’s. Allemaal zwart-wit; ansichtkaarten waren het en die kon je naar vrienden of kennissen sturen. Dat deed ik toen. Naar mijn oma en opa in Arnhem, met de mededeling dat het bij ons in Amsterdam goed ging en dat ik misschien een trui voor mijn verjaardag zou krijgen.
Verzamelaars van wielerspullen zullen dat opsturen van zulke fotokaarten een daad van zeldzame onbedachtzaamheid vinden.
Zulke foto’s bewaarde je, of je plakte ze in een album, of er ging een enveloppe omheen, maar je stuurde zoiets natuurlijk niet de wijde wereld in, inclusief een postzegel van 10 cent.
Jos Hinsen kwam terug in mijn leven toen het doosje omviel en de kaart op de grond lag: chute.
Ik raapte de foto op en herinnerde me meteen het gesprek dat ik met Sorgeloos had gehad.
Jos Hinsen. Het was een mooie naam, vond ik toen en nu nog.
Ik kende zijn naam, ik wist dus dat hij een brave was geweest, maar verder?
Zijn palmarès dan maar eens opgezocht.
Veel kleine ploegjes, zelden prijs. Maar in 1955, 65 jaar geleden, haalde hij de bloemen op in een Touretappe en was hij derde in Gent-Wevelgem.
Was hij een rappe dan?
Neen, had Labie gezegd, het was een brave, hij deed zijn mond niet vaak open in het peloton, maar kon meekomen in een groepssprint.
Geboren in Rijkevorsel in België op 14 april 1931 en overleden in Turnhout op 15 maart 2009. Hij was dus 77 jaar oud geworden en bij leven had hij bij mij toch al snel een jaar of zestig in een doosje gelegen.
Dat hij in 1958 het criterium van zijn woonplaats Rijkevorsel wist te winnen, moeten we als een fait accompli nemen; zo lagen de zaken in die jaren en misschien tegenwoordig ook nog wel.
Diejen brave had dus een uiterst kleine palmarès.
In de Engelstalige wiki werd alleen vermeld dat hij de 7e etappe van de Ronde van Frankrijk had gewonnen; een feit dat mij met terugwerkende kracht verheugde.
Elders werd hij een bescheiden coureur genoemd. Bescheiden als karaktertrek, of bescheiden waar het ereplaatsen in echte koersen betrof? Ik denk eigenlijk beide.
Weer verder zoeken.
In de eerste twee jaar van zijn loopbaan reed hij als individueel renner; dat betekende dus vaak droog brood. Waarschijnlijk een vrouw of vriendin die werkte.
In de jaren 1955-56 reed hij voor Locomotief-Vredestein. Voor Kees Pellenaars dus en dat betekende voor Hinsen ook geen vetpot, want De Pel had wel een enorm grote mond in het metier, maar hij was er niet eentje van behoorlijk betalen, zeker niet zijn kleinere coureurs.
Van 1957 tot 1961 reed Hinsen voor Libertas-Euro Drinks, weer voor Locomotief en soms voor andere ploegjes. In 1962 sloot hij zijn profloopbaan af als ‘individueel’, renner zonder ploeg.
Even een stap terug naar Sorgeloos. Ik vroeg hem ooit hoe dat in die jaren ging als je als ‘individueel’ ging koersen.
Sorgeloos: ‘Veel in de slag gaan en kermiskoersen rijden, nogal simpel. Er waren er veel in die jaren. Let op, die mannen waren blij een klein prijsje te rijden en met dertig gulden naar huis te gaan. Wielrennen was voor de kopmannen een vetpot. Ik was de luitenant van Rik van Looy en ik trok ook een behoorlijk salaris, maar de helft van het peloton in zo’n kermiskoers moest wel in de slag gaan en zeker vier of vijf koersen per week rijden.’
Ik zocht dieper en vond wat meer cijfers en feiten. Tweemaal de Tour gereden. In zijn debuutjaar 41e in het eindklassement, een jaar later opgegeven in de 15e etappe.
In 1957, rijdend voor een klein Belgische ploegje, werd hij toch 20e in L-B-L.
Verder nog?
Ja, 10e in Het Volk van 1958 en 4e bij het nationaal kampioenschap op de weg van 1959, waar zijn latere ploeggenoot Piet Damen won.
Het zou zomaar kunnen dat ik die wedstrijd heb gezien, want ik ging vaak met mijn vader mee, sponsor in de wielersport die Peter Post een behoorlijk jaarsalaris bezorgde.
En toch was er meer en dat wilde ik weten.
Hoe was hij in die merkwaardige jaren zonder grote sponsor op de been gebleven en hoe won hij die etappe in de Tour?
Hij reed dat jaar (1955) in de Locomotief-Vredestein-ploeg die achttien renners in dienst had. Wout Wagtmans en Wim van Est waren de kopmannen. De ploeg haalde dat jaar acht zeges binnen, waar De Pel niet tevreden over was, hoewel drie van die zeges in de Tour van ’55 plaatsvonden, want naast Hinsen wonnen ook Daan de Groot (de historische rit naar Albi) en Wagtmans hun etappe.
Een jaar later won de ploeg slechts zes koersen en Hinsen nul. Dat betekende dat hij maar eens naar iets anders moest gaan uitkijken. Een vol jaar later mocht hij weer terugkomen bij Locomotief, maar winnen lukte niet meer; hij moest knechten en kermiskoersen rijden.
De naam Hinsen echter kwam ik in geen enkele uitslagenlijst meer tegen. Zoals zo vaak komt een wielrenner die in die dagen geen echte uitslagen reed in een neerwaartse spiraal terecht. Alpa, Van Houwaert-Maes Pils, Libertas-Dr. Mann, Cali Broni-Girargengo-Libertas, Libertas Carideng. Het hield niet echt over voor de stille man die door velen voor Belg werd aangezien, maar die toch een Nederlands paspoort bezat. Zijn ploegen in die jaren reden nergens een grote ronde.
Zijn ouders dreven in Rijkevorsel een café dat na de etappezege van hun zoon ‘Tour de France’ ging heten. Zijn ouders waren trots op hem.
Terug naar die Tour van 1955 toen ‘diejen brave’ klassenwerk afleverde. De etappe ging van Zürich in Zwitserland naar Thonon-les-Bains. Het was een lange, zware dag, 267 kilometer en Hinsen kwam op enig moment, samen met zijn kopman Wim van Est, uit in een kopgroep van negen man.
Na 7 uur en 22 minuten fietsen won hij de sprint door nipt Alessandro Fantini en de Franse slimme vos Louis Caput te verslaan.
Het was een langverwachte zege voor de stille man die graag voor anderen werkte en die op deze 13e juli 1955 toch maar mooi de etappe had weten te winnen.
De prestatie zou voor die tijd goede publiciteit hebben gekregen ware het niet dat Wim van Est, de slimme, berekenende coureur uit St. Willebrord, na de etappe de gele trui mocht aantrekken.
Natuurlijk, Jos Hinsen was trots als een pauw met zijn zege. Eindelijk had hij kunnen bewijzen dat hij in een echte kopgroep met echte coureurs (Stablinsky, Walkowiak en Gauthier reden ook mee in dit groepje) kon winnen. Maar de weinige Nederlandse journalisten groepten samen om Van Est die zijn al zo vaak vertoonde komische act opvoerde.
De headlines die avond: ‘Wim van Est in het geel in de Tour’. En in kleine letters daaronder ‘etappe gaat naar Jos Hinsen’.
Terug naar 2020. Ik kijk naar de fraaie foto van de renner van Pontiac. Nergens heb ik kunnen vinden dat hij in dat shirt wegwedstrijden reed. Was het wellicht een Zesdaagseshirt?
Maar hoe zit het dan met die man die bijna op zijn Pontiac-horloge kijkt?
De kaart geeft aan dat het hier Jos Hinsen betreft.
Ik rommel verder in de doos en vindt nog een foto van een renner in Locomotief-shirt. Onder die foto staat de naam Hinse. Dezelfde man?
Ik kijk naar de twee hoofden en leg ze naast elkaar.
Is dit tweemaal ‘diejen brave’? Mijn eerste blik zegt nee.
Mijn twijfel groeit. Waarom die publiciteitsfoto met de naam Hinse – zonder n?
De Pontiac-foto geeft de duidelijke naam: Jos Hinsen.
Ik kan niet vragen wil de echte Jos Hinsen opstaan. Weer kijk ik naar de twee foto’s en leg ze nu ook u voor. Zeg het maar.
Jos Hinsen stierf ‘na een lang ziekbed’. Zo stond het in de Gazet van Antwerpen.
Respect, meneer Hinsen.
‘Another Brick In The Wall’ is een serie columns van De Muur meesters zelve: Peter Ouwerkerk, Bert Wagendorp, John Kroon en Mart Smeets.