Auteur: Mart Smeets
Ja, ik weet het: er komt een geweldige tijd aan voor diegenen die honderd uur per etmaal naar fietsen willen kijken.
Ooit maakte ik de opmerking dat als er drie Belgen op een fiets naast elkaar rijden de VRT uitrukt en het live op de buis brengt. Collega Michel Wuyts verbeterde me: ‘Pardon Mart, dat gebeurt als er twéé Belgen naast elkaar rijden.’
Goed, het is twee dagen na de Primavera. In het verleden trok ik naar Milaan, want je kon de renners treffen in een kast van een lelijk hotel aan de rand van de stad. Snelle gesprekjes lagen voor het oprapen. Ja, je kon dan in de ochtenduren naar de start gaan, je kon je koffietje meepakken, je kon vóór de renners de stad uitrijden en dan bij een autobaanafslag parkeren en de renners langs zien komen.
Het was een kwestie van gas geven, voor enen in San Remo aankomen, rustig gaan lunchen en om drie uur horen wie er op kop reden, meestal zeven jongens zonder grote namen. Die hadden dan dertien of negentien minuten gekregen en vanaf halfvier werd de koers een tikje serieus.
De Italianen zorgden voor de beelden en een gammele commentaarpositie, gebouwd op een oude hooiwagen. Onze paus, Adriano DeZan, had een verdieping voor zichzelf en zijn lijfeigenen. De rest van de wereld verdween naar de zolder van het bouwwerk: uitschot.
Dan kwamen de kleine cols die hier voor de spanning door de commentatoren fluisterend werden benoemd: Capo Mele, Cap Cervo en Capa Berta en daarvoor nog de Cipressa.
Maar we wisten allemaal dat de Poggio de scherprechter was en we verheugden ons op een spannende afloop en hoopten dat de renners, net als Sean Kelly dat ooit deed, zo dicht langs de muren naar beneden zouden scheren dat er geen espenblad tussen schouder en puinsteen paste.
Dus kwam die duivelse afdaling, dan een kilometer hoopvol toekijken en vervolgens een sprint.
Vervolgens piepende remmen, de winnaar die op schoot werd gezet bij Adriano; daarna reden we snel en gevaarlijk naar het vliegveld van Nice om de avondvlucht naar Brussel of Amsterdam te halen. Op het vliegveld zaten soms wel zestig renners in trainingspakken te wachten om ook naar huis te mogen gaan. De meesten van hen waren op achterstand binnengekomen; sommigen hadden de Poggio rechts laten liggen.
Ik doe al een tijdje geen live wielrennen meer voor de tv. Ik probeer soms zelf televisie te kijken, maar ik vind er weinig van terug op mij bekende kanalen. De NOS doet al een tijdje minder wielrennen, wat heeft te maken met contracten die grote organisaties eerder bij Eurosport dan bij de NOS neerlegden en dus moest de publieke zender NOS nogal wat wielrennen van het bord laten vallen.
Jammer.
Dat zinde een heleboel wielerkijkers niet, maar ach, een uitstap naar de Belgen van Wuyts was snel gemaakt en de Belgen waren beter en het beeld kwam eerder bij de Belgen en je zag de koers ook veel langer bij de Belgen. Toch?
Ook daar werden onderling grappen over gemaakt. De podiumceremonieën duurden bij de VRT even lang als de hele uitzending bij de NOS.
Soms was dat nog waar ook.
Dus keek ik afgelopen week met lichte gretigheid naar de televisie. Ik vond niets bij de NOS. Ik haakte dus in bij Eurosport op kanaal 20. Zag ik alles? Neen, ik ging na een kwartiertje koerskijken hele andere dingen doen; de krant lezen, de hond uitlaten, een beetje werken aan het boek dat ik bezig ben te schrijven, de kinderen bellen. En ik kwam ruim op tijd om de strijd op de flanken van de Poggio te zien en ik had niets gemist.
Want dat was, door de jaren heen, het steenvervelende aspect van de Primavera geworden. Er gebeurde niets spannends. Het vroor niet, het plensde niet, Kelly en Jalabert reden nu niet meer. Adriano was al tijden dood en zijn opvolger was al met pensioen omdat hij wielrennen op deze manier ook niet zo erg geslaagd vond.
Ja, ik ken mensen die de hele dag voorttrappende renners willen zien. Ik ken er die die zeven of elf man aan de leiding van alle kanten willen meemaken. Die naar hun wattages gaan vragen en die al hun versnellingen uit het hoofd moeten weten.
Ik ken lieden die hun vrouw met de kinderen het huis uit sturen om die heilige, o zo voorspelbare Primavera in een kamer alleen te kunnen bewonderen. Op vrijdag eten ze spaghetti en tiramisu toe. Ze staan op van de bank als er nog drie honderd meter gesprint moet worden en klappen en springen, ze balen omdat de Italiaanse regie er altijd een zooitje van maakt en zijn al zeventien jaar ontevreden: ‘Weer niets’, roepen ze en vallen terug in de oude bank.
Maar in hun agenda’s staan, in maart en april heel wat dagen ingevuld met een groot rood kruis: het is koers en die koers komt dichterbij huis en wordt dus beter in beeld genomen en een hele hoop snipperdagen worden bij de baas ingeleverd. Snipperdagen zijn koersdagen.
Sommigen sturen hun gezin de hele Vlaamse wielerweek naar een huisje op Texel omdat zulks goed en gezond is voor de kinderen. Het blauwe oog doet thuis zijn tergende werk. De pizzaboer krijgt het druk.
Ho, ho Smeets, nu ga je te ver. Blijf met je gore poten van onze sport af, hoor ik mensen denken en ook zeggen.
Maar, maar. Zolang fietswedstrijden uren en uren worden uitgezonden op de televisie gaan er steeds minder mensen naar dat blauwe oog kijken. Op het moment dat er bovenin beeld geprojecteerd wordt dat er nog 151 kilometer te rijden is, weet je dat het een lange dag wordt.
Vier uur lang naar de koers kijken.
Vier uur lang Karsten Kroon aanhoren die zegt dat vier uur lang verhalen vertellen die hij een week eerder ook al vertelde hem niet echt scherper maakt.
En Kroon is juist zo’n goede verteller die bij de door hem aangesproken ‘Jeroen’ een heel klein beetje lucht uit de veel te hard opgepompte banden weet te halen.
Kijk, wielrennen is een prachtsport om kort, goed samengevat, goed becommentarieerd en doorspekt met aardige, kleine filmpjes en het vertonen van goede gegevens over mens & fiets & techniek in beeld te brengen.
De manier waarop koersen in beeld worden gebracht, moet op de schop. Zoek het niet meer in lengte, maar vindt een nieuwe manier van uitzenden uit. Maak het interessant, gebruik nieuwe technieken en vergeet dat meer niet altijd beter is.
Korter met die koersen op de buis, ook al vult José de Cauwer moeiteloos uur na uur met vertellingen die hij twee, vijf en zeven jaar geleden ook al op ons losliet. Ja, ik geef het direct toe: het zijn verbale pareltjes en niemand jongleert verbaal zo goed met deze sport als De Cauwer en dat meen ik, maar ook voor hem zijn er limieten.
Ga ik de komende weken uren en uren naar ‘le plat pays’ van Wuyts kijken?
Nee, helaas geen tijd meer voor.
Maar het ontbreekt me ook, en nu ben ik stronteerlijk, aan echte goesting om naar voortpeddelende groepen en groepjes te kijken.
Sport wordt aangenaam op de buis als er iets nieuws of goeds getoond wordt, als de verveling er afgeroomd is, als er verrassing getoond kan worden en als er deugdelijke informatie verstrekt wordt.
En stilte is ook geluid.
Ja, daar komen ze aan, al die Vlaamse wedstrijden die allemaal over dezelfde wegen en heuveltjes lijken te gaan. Woensdagkoersen lijken op vrijdagkoersen en de uitzendtijden zijn even lang. De pelotons zijn identiek, de commentatoren hebben dezelfde stemmen. Het beeld toont een bemodderde weg, met in slonzige kleding gehulde taludsupporters die roepen voor Vlamingen van een onbekend merk.
Op de nationale tv van Nederland wordt volleybal uitgezonden of een handbalfinale. De meeste buitenlandse televisiezenders komen alleen nog naar De Ronde; al die andere friemelwedstrijden laten ze achterwege. Geen kijkers voor.
Na afloop ondervraagt een alo-alo Fransman de winnaar en stelt vragen die wij vroeger angstvallig vermeden.
‘Are you satisfied?’
Hoe bedenk je het?
Wielrennen moet op de buis, maar anders graag. Spannender, vernieuwd en vernieuwend.
Het afgelopen weekend bewees mijn kijkgedrag bij Milaan-San Remo mijn (kleine) gelijk.
Minder is mooier.
Stiller is stijlvoller.
En waaierkoersen zetten aan tot geluk.
Want dat laatste bestaat nog steeds, geluk. Zelfs langdurig geluk.
Ik weet dat.