De verpletterende eenzaamheid van Daan de Groot


Auteur: Mart Smeets

Daan Hoole mag op sensationele wijze Neerlands kampioen tijdrijden geworden zijn, hij is (nog) niet de Daan die ik als wielrenner direct voor mijn geest heb. Ook Daan Luyckx is dat niet, maar wel Daan de Groot. Pardon? Wie? Daan de Groot, een Amsterdammer die het wielerleven van de jaren vijftig en zestig van kleur voorzag.

Ik weet nog dat mijn vader (die gedurende een jaar de sponsor van De Groot was) mij het geweldige verhaal van deze Amsterdammer vertelde.

Hij was een echte Amsterdammer, zijn hart lag op zijn tong en toen zijn zwemmende zuster Jannie naar de Olympische Spelen van London 1948 mocht gaan om daar de familie-eer te verdedigen, zei Daan, de jongere broer: ‘Prima dan gaan ik wel naar de volgende Olympische Spelen, dan staan we weer quitte.’

En zo gebeurde; De Groot reed vier jaar later goed en sterk op de baan in Helsinki, er werd geen edelmetaal naar Amsterdam meegenomen, maar hij kon fraai over zijn Olympisch bestaan praten.

In de jaren zeventig en begin tachtig maakte ik De Groot een flink aantal keren mee. Na een loopbaan in grote rondes, waarover zo meer, was hij, ten langen leste een Amsterdamse taxichauffeur geworden die bijna in zijn auto woonde. Hij maakte, vertelde hij, na het overlijden van zijn vrouw, dagen van zestien meer uur achter het stuur; hij kon de stilte en eenzaamheid van het huis niet aan en ging dan maar de straat op, wachtend op een volgend ritje.

Ik herinner me onze eerste confrontatie. Ik stapte in op het Centraal Station, groette en hij zei: ‘Hallo Mart…of moet ik meneer Smeets zeggen?’

Hij vertelde meteen wie hij was, hoe hij mijn ouwe heer altijd een toonbeeld van klassieke opvoeding had gevonden, een man van eer en afspraken. ‘Die ouwe van jou was veel te eerlijk om de wielrennerij mee te doen. Remington had een goede ploeg, jouw vader heeft me soms nog weleens een extraatje toegestopt, een fijn mens.’

Thuisgekomen pakte ik wat geld uit mijn broekzak, maar De Groot maakte een gebaar dat hij dat niet wilde. ‘Dat snap je natuurlijk wel?’

Ik heb later nog twee van die gratis ritjes van hem aangeboden gekregen en zei toen dat ik voor hem geen kassaremmer wilde zijn, hij had immers recht op zijn geld. Hij: ‘Ik denk niet dat ik deze week zal verhongeren, jongen.’

Daan de Groot was de eerste Nederlander die in de Vuelta in de leiderstrui reed. Hij vertelde dat hij en zijn makkers van dat jaar (1958) die ronde helemaal niets vonden, slechte wegen, vreemd eten, laat eten, onverstaanbare taal. Drie dagen na zijn eerste leiderstrui gaf hij op en keerde terug naar Amsterdam.

In 1955 had hij in de andere twee grote rondes gedebuteerd; 53e in de Giro en 36e in de Tour. Drie weken van huis had hij wel vervelend gevonden, maar hij zag die koersen toch ook wel als geweldige uitdagingen. Waarom? De Groot, tijdens een van onze ritten door Amsterdam: ‘Ik was niet gemaakt om klimmer te zijn, ik haatte die kolerebergen.’

Een jaar later zei ploegleider Kees Pellenaars dat hij harder moest trainen en als hij dat niet deed, kon hij thuisblijven in juli.

De Groot antwoordde: ‘Nou, dan blijf ik toch lekker in Amsterdam.’

In de Tour haalde hij toen een geweldige stoot uit. Op een snikhete dag had hij het contact met het peloton verloren. De zon scheen volgens Jan Cottaar ‘op onbarmhartige wijze’ en De Groot stapte af, plukte wat koolbladeren, schoof die onder zijn pet om geen zonnesteek te krijgen. Omdat iedereen in het peloton het rustig aan deed, kwam hij terug in de grote groep en demarreerde direct door. De andere coureurs keken elkaar aan van ‘die is gek’, maar zo gek was Daan niet. Hij dronk goed, versnelde nog een paar maal en kwam in Albi aan met een voorsprong van twintig minuten en 31 seconden. Hij had er meer dan 150 kilometer voor solo moeten rijden en was aan de streep steenkapot.

De man die volgens eigen zeggen niet kon klimmen werd het volgend jaar 15e in Parijs; een feit waar hij in zijn taxi-jaren nog breed over kon vertellen. ‘Ik reed een keer tegen een col op en keek naar rechts en zag de kop van Bahamontes, ik dacht dat ik gek werd.’

Zat ik dan vaak bij hem in de wagen? Nou, wel regelmatig en dat had een reden. Op honderd meter van mijn huis in het keurige Amsterdam Zuid stond een taxi-telefoon-paal; we noemden dat een taxistandplaats. Hij zei dan: ‘Als ik in de buurt was, keek ik op mijn klokkie en dan dacht ik: Mart zou zo weleens naar het Centraal moeten om naar Hilversum te komen. En ik vond onze ritjes altijd wel leuk, lekker over fietsen lullen met iemand die er ook een beetje kijk op had. Voor de rest wist toch helemaal niemand bij wie ze in de auto kwamen.’

Op het laatst verslonsde hij, zorgde niet meer goed voor zichzelf, versomberde ook in zijn gedachten en gesprekken, maar ik stapte nog weleens bij hem in en gaf dan een flinke fooi, waar hij dan licht om moest lachen. ‘Dank je wel maat, die pegels komen goed te pas.’

Totdat ik hoorde dat zulks nooit meer zou gebeuren. Hij had, vertelde mede-Amsterdammer Henk Faanhoff ‘zelfmoord gepleegd. Hij kon het verlies van zijn overleden vrouw niet dragen, hij was te veel alleen en zag geen uitweg meer in deze wereld.’

Dat is de Daan die nog altijd in mijn hoofd rondspookt. Een vriendelijke goeierd die niet tegen de verpletterende stilte van het alleen zijn kon.


Corvos 00009788 013 Scaled

Daan De Groot (L) Midden Wout Wagtmans – Foto Cor Vos ©2007

Foto header: Daan de Groot passage Kloosterstraat in Geraardsbergen (TdFr) – foto Cor Vos ©2007

Leave a Reply