Auteur: Bert Wagendorp
Volgens José De Cauwer, co-commentator bij de VRT, heeft het wielrennen zichzelf heruitgevonden. Hij zei dat na afloop van de 120ste Parijs-Roubaix, alweer een voorjaarsklassieker waarvan je kon zeggen dat je had gekeken naar een nieuwe vorm van wielrennen, een vorm waarin wordt gespot met wielertradities en oude tactieken. In de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix lieten twee – als je Wout van Aert meerekent drie – coureurs de wereld kennismaken met hun hun visie op wat koersen moet zijn: Tadej Pogacar en Mathieu van der Poel. Kort samengevat: de aanval is de beste verdediging.
Lang gold het adagium van Hennie Kuiper: eerst het bordje van de anderen leegeten en dan pas beginnen aan dat van jezelf: profiteren van de concurrentie en daarna toeslaan. Zo denken Pogacar en Van der Poel niet meer: zij nemen meteen het heft in handen, racen alsof ze over onbeperkte reserves beschikken in de hoop dat die net wat groter zijn dan die van de tegenstander.
Zondag leidde dat niet alleen tot de snelste Parijs-Roubaix aller tijden, maar ook tot een hoogst memorabele. Al ver voor de finale namen niet alleen de ploeggenoten van Van der Poel het heft in handen, ook Mathieu zelf deed zijn uiterste best de rest uit te putten. Op een gegeven moment smeet hij zo met zijn krachten dat ik dacht dat hij aan het rijden was voor zijn ploeggenoot Jasper Philipsen. Dat bleek niet zo te zijn, Van der Poel was bezig met pogingen de wedstrijd al op tachtig kilometer voor de streep te beslissen.
Ik ben er nog niet uit wat Van der Poel precies is, een opportunist die wel ziet waar het schip strandt of een wielrenner die zijn lichaam zo goed kent dat hij precies weet wat hij kan en die niet aan krachtensmijterij doet, maar aan een hogere vorm van energiemanagement. Hij gebruikte zondag zijn laatste calorie op de beste plek, de streep in Roubaix.
Het is alsof Van der Poel c.s. zich hebben aangepast aan de nieuwe uitzendtijden van de koers: van begin tot eind. Ooit kon je de eerste 150 kilometer van Parijs-Roubaix rustig vanuit een ooghoek bekijken, er gebeurde toch weinig. Er ontsnapte een groepje, maar dat hoorde bij de koerstradities, en pas wanneer het Bos van Wallers in zicht kwam, werden de kanshebbers wakker.
Dat is niet meer zo. De race begint op het moment dat de koersvlag omlaag gaat – en dan ook echt. Vorig jaar verraste Ineos de concurrentie met een vroege aanval, ditmaal hadden de kanshebbers ver voor Het Bos hun slag al geslagen. Het karakter van de koers is veranderd: waren de klassiekers ooit een lange aanloop naar de finale, nu begint de finale meteen.
Maar misschien wel de ingrijpendste verandering zit hem in de instelling van de favorieten. Van der Poel, Pogacar en Van Aert – en in hun spoor de andere dromers – die als een stel jonge honden naar Roubaix reden, ogenschijnlijk zonder vast omschreven strijdplan, maar heel ouderwets: wie het hardste kan. Niet voor niets vergeleek Van der Poel de wedstrijd na afloop met een juniorenrace: van meet af aan vol gas.
Een groot plezier in het gevecht, dat is wat ze uitstralen. De hoop op de zege is bij deze generatie veel sterker dan de angst voor de nederlaag. Ze gaan er onbekommerd tegenaan en als de ander beter is, dan is dat maar zo, weten ze dat ook weer.
In die zin is de sport niet heruitgevonden, maar teruggekeerd naar het oeridee waarvoor ze ooit is bedacht: het spelplezier van atleet en toeschouwer.
‘Another Brick In The Wall’ is een serie columns van De Muur meesters zelve: Peter Ouwerkerk, Bert Wagendorp, John Kroon en Mart Smeets.