Al vijf jaar pijn

~ Vintage ~

De voormalige Spaanse wielrenner Javier Otxoa die afgelopen vrijdag, 24 augustus 2018, op 43-jarige leeftijd overleed, was al geruime tijd ziek als gevolg van een aanrijding in 2001 tijdens een trainingsrit. Zijn broer Ricardo, die ook wielrenner was, verloor daarbij het leven. In De Muur stond twaalf jaar geleden onderstaand aangrijpend verhaal over dit familiedrama.


‘Erg veel kan ik me niet herinneren, van die dag. Het was koud.’

‘Twee jaar lang hebben we met verhalen, foto’s en video’s geprobeerd zijn geheugen een beetje terug te krijgen.’

‘Het regende, en waaide. In het begin niet, want het peloton ging als een gek weg, met 45 per uur. Maar na een uur begon het te regenen en de rem ging erop. Toen gingen we met z’n drieën weg.’

‘Jullie waren met meer, Javier.’

‘Laat me nou vertellen, papa. We waren met z’n drieën. Jacky Durand, nog een en ik. En ik had het geluk op het vlakke heel veel voorsprong te pakken.’

‘Op het vlakke niet, Javier. Op de Aubisque was dat.’

‘Dat bedoel ik niet, papa. Stil nou eens. Ik bedoel, toen ik aan de Hautacam begon, toen had ik die voorsprong.’

‘En toen kwam Armstrong.’

‘En mijn ploegleider maar gillen uit de auto. “Blijven gaan, Javi! Als je een keer op de fiets moet sterven, dan moet dat nu.”  Maar ik dacht: ik kan wel 400 meter voluit gaan, maar daarna ben ik helemaal kapot. Dus ik deed gewoon pim pam pim pam poco, in mijn ritme.’

‘Wij hebben je geholpen, Javier. Je oom stond op drie kilometer van de top, je overleden broer op twee kilometer en ik bij de rode vlag. Allemaal probeerden we je in te houden. Rustig aan!’

‘En uit de ploegleidersauto maar roepen: Armstrong komt eraan! Tandje erbij!’

‘Armstrong ging als een locomotief. Ik had zo’n groot scherm dichtbij, kon alles volgen. Hij viel onderaan al aan, reed Pantani en Ullrich eraf. Toen pakte hij een groep met je ploegmaats, met Escartin, met Heras. Met Beloki, en Virenque. Er voorbij. Zülle eraf. Alleen el Chava Jiménez kon ’m nog volgen.’

‘Pap, hij wilde de etappe winnen, hè?’

‘Ja, daar ging hij voor. Tien minuten maakte hij goed op je. Was de rit 500 meter langer geweest, dan had hij je gepakt. Je had 42 seconden over, Javier, dat was niks. Maar bovenaan, na de streep, kon jij gewoon nog op straat met journalisten praten, Armstrong was er niet meer toe in staat.’

Heel soms, steeds minder, ziet Javier Otxoa zich op video terug als held van de eerste bergrit van de Tour van 2000, op maandag 10 juli.

Hij kijkt voor zich uit, met ogen vol kinderlijke onschuld. Eigenlijk wil hij de video van een glorieuze dag niet meer zien.

‘Dan zie ik me zoals ik vroeger was. Een man, een wielrenner die ik nooit in het leven meer zal zijn.’

Vroeger is pas vijf jaar geleden. Vroeger is de tijd vóór 15 februari 2001, zeven maanden na de triomftocht in regen, wind en kou in de Pyreneeën.

Communiqué van het Hospital Carlos Haya van Málaga, waar in de winter de zon schijnt. ‘De toestand van de patiënt is zeer ernstig. Ernstig hersenletsel. Hersenkneuzing met bloeding. Rugletsel met aantasting van de zesde tot en met de tiende wervel. Waarschijnlijke aantasting van het ruggenmerg, met kneuzing en oedeem. Meervoudige breuken van de ribben. Kneuzing van de long. Acute ontoereikende ademhaling. Breuk van beide opperarmbotten. Breuk van linkerkuit- en scheenbeen, extern vastgezet. Instabiel bloedpatroon met noodzaak van medicatie om bloedsomloop op gang te houden.’

‘Dat hij hier nu zit, is een wonder,’ zegt María Palacio, moeder van Javier, Andoni en Ricardo. Ricardo was de tweelingbroer van Javier. Zo gelijk waren ze, en al helemaal in hun wielerkleding van Kelme, dat op die 15de februari van 2001 de vader van de vriendin van een van hen naar het ziekenhuis moest komen om te zeggen wie van de twee dood was en wie binnenkort dood zou gaan. Althans, dat dachten de artsen.

‘Ik heb zeshonderd hechtingen over mijn hele lichaam.’ Javier laat zijn linkerbeen zien. Dat staat een beetje scheef. De knie is vervormd, vlak boven de enkel wijst een bult op die gecompliceerde dubbele breuk in scheen- en kuitbeen. Hij loopt een beetje mank, vooral om dat linkerbeen te ontzien. Maar dat is nog het minste. Dat doktersrapport van toen viel nog mee, in vergelijking met zijn werkelijke verwondingen.

‘Vier van mijn rugwervels zijn platgedrukt. Mijn grootste geluk is geweest dat ik niet verlamd ben geraakt. Ze hebben een deel van mijn linkerlong weggehaald. De botten van mijn bovenarmen,  daar waar zij in de schouderkom zitten, braken niet, maar barstten uit elkaar, net als de schouder. De grote zenuw in mijn heup is afgesneden. Eén stemband doet het niet, ik kan niet meer schreeuwen. Ik kan niet lang staan, dat houdt mijn linkerbeen niet vol. Als ik over een slechte weg fiets, gaan mijn rug en schouders pijn doen. En als het weer omslaat, van zon naar regen, of omgekeerd, heb ik hoofdpijn.’

Het hoofd. Het zo breekbare hoofd. Behalve lichamelijk is Javier Otxoa ook geestelijk gehandicapt. ‘Ik heb zes oedemen in mijn hersens.’ Hij had een helm op, zijn broer ook. Dat is verplicht in Spanje, buiten de bebouwde kom. Maar niet tegen een auto bestand.

Hij kan het uitleggen, maar soms bevat hij het niet. Het recente geheugen is verdwenen. Morgen weet hij niet meer wat hij vanmiddag deed. ‘Ik kan niet alleen over straat, want dan verdwaal ik. Ik heb geen oriëntatie meer. En als ik op de fiets achteromkijk, rij ik niet recht meer.’

Toch, na een paar maanden, lijken de herinneringen van een bepaalde dag weer terug te komen.

‘In Amsterdam stalen ze vorige jaar op het vliegveld een achterwiel van m’n fiets. De duurste, van carbonfiber. Ze zijn daar niet gek. Misschien maakte de douane de kist met fietsen open om marihuana te zoeken. En waarom hangen er in Nederland geen gordijnen voor de ramen?’

Hij is vooruitgegaan. In het voorjaar van 2001, toen hij uit de dood ontwaakte, had hij het verstand van een jochie van zeven. In de herfst leerde hij schrijven en rekenen. In de winter begon hij aan oefeningen om, misschien, ooit weer te kunnen lopen.

Een periode waarvan hij zich bijna niets herinnert. 65 dagen lag de wielrenner in coma in het ziekenhuis in Málaga waar moeder en vader tot vijftien jaar daarvoor nog hadden gewerkt, zij in de apotheek, hij als verpleger, voordat ze in 1986 terugkeerden naar Bilbao.

‘Sommige artsen kende ik nog,’ zegt Ricardo, de vader. ‘En maar goed ook, want anderen wilden de apparatuur al stopzetten. Javier was een hopeloos geval, dachten ze. Weet je, er gebeuren natuurlijk veel ongelukken in en rond Málaga. Javier bezette een bed op de intensive care dat ze voor anderen nodig hadden. En zo’n bed is duur.’

De artsen sneden hem open om naar zijn longen te kijken. En naaiden hem direct weer dicht. Niks aan te doen. Slechts ingewikkelde machines konden hem beademen. Het verbrijzelde lichaam wachtte op de dood van de geest. Maar die hartslag die hem op Hautacam lijdend maar triomfantelijk naar boven had gesleurd, die hield niet op.

Waarom Javier na twee maanden besloot uit het coma te ontwaken? ‘Ik weet het niet,’ zegt hij. ‘Ik weet niets meer van toen. Van het ziekenhuis in Málaga niet. Van het ziekenhuis in Bilbao niet. Van het revalidatiecentrum in Mondragón niet. Zat ik daar nog in een rolstoel, mama?’

‘In een rolstoel? Dat niet alleen. Je was er vreselijk aan toe.’ María huilt. ‘Geen arts durft hem te opereren. Dan zouden ze de hele hersenpan moeten lichten. Te veel risico.’

Op 9 november 2002 ging Javier Otxoa bij een eerbetoon in Valencia voor het eerst weer voorzichtig op een fiets zitten. Hij kon zijn linkerbeen nauwelijks over het zadel tillen. In de zomer van 2003 won hij zes medailles op het Europees kampioenschap voor minder valide sporters. In de zomer van 2004 won hij olympisch goud.

‘Weet je wat het nadeel van de wedstrijden voor invaliden is,’ zegt Javier. ‘Bijna alles is vlak. Het EK in Tsjechië was vlak, de Olympische Spelen in Athene, het EK vorig jaar in Alkmaar. En ik ben een klimmer.’

Het was op 15 februari 2001 iets over vieren en Javier en Ricardo Otxoa, Basken uit Berango bij Bilbao, waren bijna thuis, in hun winterverblijf in Alhaucin de la Torre, een wijk vol tweede woningen naast het vliegveld van Málaga, daar waar Javier en zijn ouders nu ook de helft van het jaar doorbrengen. De training zat erop en zoals gebruikelijk reden ze op de provinciale weg A-357 jaar de vluchtstrook, achter elkaar, in het schreeuwerige groen van Kelme.

Een bordeauxrode Volvo van een belangrijke meneer, Sebastiaan Fernández López, hoogleraar geschiedenis, conrector en algemeen directeur Sport van de Universiteit van Málaga, kwam van achteren en dook bij kilometerpaal 49,7, net na een lichte bocht naar rechts, vlak voor het dorp Cartama, met zo’n zeventig kilometer per uur om onverklaarbare redenen die vluchtstrook op. ‘Een moment van onoplettendheid,’ schreven de agenten van de Guardia Civil in hun verslag.

Javier werd als eerste geschept en vijftig meter verderop van de motorkap gegooid. Ricardo die net vóór hem reed, werd zeventig meter lang de dood ingereden, gelanceerd. Er waren pas remsporen voorbij een verloren bidon en de eerste bloedspatten. De bestuurder was niet verzekerd.

‘Nooit heb ik iets van die man gehoord. Hoeft ook niet. Ik heb er geen behoefte aan hem te zien. Bij de rechtszaak, dat is genoeg.’

De rechtszaak. Vijf jaar zijn er al voorbij. Drie keer is de behandeling voor de rechter uitgesteld. ‘Zou de zaak op maandag voorkomen, belden ze ons op vrijdagmiddag op dat het niet doorging,’ zegt María. ‘Javier wordt er gespannen door, vraagt steeds waarom dat ongeluk nog niet berecht is.’

‘De ene keer omdat de advocaat van de beklaagde niet kan komen, de andere omdat er geen zaal beschikbaar is,’ zegt Ricardo. ‘Dat is een belangrijk persoon, hè, in het openbare leven van Málaga. Hij wordt beschermd. In zaken van moord en doodslag die ná het ongeluk gebeurden, zijn allang veroordelingen uitgesproken, maar wij moeten nog altijd wachten.’

‘De pijn gaat niet weg,’ zegt María. ‘Eén van mijn zonen is dood, de ander… Kijk naar hem. Die bestuurder geeft elke dag les op de universiteit, maar hij heeft wel een heel gezin verwoest. We zijn allebei gestopt met werken, mijn man en ik. En ik was dol op mijn werk. Ik deed het vanaf mijn 21ste, stopte op mijn 56ste. Ik slaap niet, de nachten zijn een kwelling, vol nachtmerries, er komt geen einde aan. Mijn man heeft al vier keer hartritmestoornissen gehad. Ons leven is kapot gemaakt. En de pijn wordt zo alleen maar verlengd. Is die rechtszaak er eenmaal, dan kunnen we eindelijk een verklaring horen, een uitleg waarom dit gebeurd is.’

Op haar borst draagt María een ketting met een beeltenis van zoon Ricardo. Op de achterkant dezelfde woorden als die op de grafsteen in Barakaldo staan. Campeón. Espéranos en el cielo. Kampioen, wacht op ons in de hemel.

Toen Ricardo begraven werd, had broer Andoni al een tweede graf net boven dat van hem gereserveerd, op zo’n typisch Spaanse begraafplaats waar de doden niet in de schaarse grond liggen, maar in nissen die soms tot achthoog reiken, flatgebouwen van het hiernamaals. Altijd waren ze samen, zei Andoni, dus moesten ze ook samen begraven worden. Hij sprak op de begrafenis van Ricardo met de dokter van de Ronde van Spanje. Die had met zijn collega’s van het ziekenhuis in Málaga gepraat. Een kwestie van tijd, zeiden zij.

Vijf jaar later is Javier Otxoa nog altijd niet dood. ‘Ik wil alleen maar dat die man boet voor wat hij mijn broer en mij heeft aangedaan,’ zegt Javier.

Bij kilometer 49,7 op de provinciale weg A-357 is het kleine marmeren monument voor Ricardo vernield. De bloemen zijn verlept. De auto’s razen voorbij. De vluchtstrook is smaller geworden want er zijn werkzaamheden aan de weg.

Broer Ricardo staat die dag in juli 2000 in een bocht op Hautacam. Neem me alsjeblieft mee naar de Tour, had hij de ploegleiding van Kelme nog gevraagd. Hij mocht niet. Eigenlijk zagen ze niet veel in hem. Dat hij in de kleuren van Kelme mocht rijden, was te danken aan Javier. Die betaalde zijn salaris. Of beter: deelde zijn eigen loon, 8 miljoen peseta’s, zo’n 48.000 euro, met Ricardo. Na zijn winst op Hautacam werd dat opgeschroefd tot 30 miljoen, oftewel 180.000 euro. En opnieuw ging de helft naar Ricardo. Ze hadden dezelfde motoren, dezelfde auto’s. De kentekens waren opeenvolgende nummers.

Ricardo stond in die bocht. Ook hij zag Javier de hele dag rijden op een reuzenscherm van de Tourorganisatie. Liefst 160 kilometer zou zijn ontsnapping duren. Op de Marie-Blanque, de eerste col van de dag, was de ontsnapte Otxoa al alleen. De groep Armstrong volgde op 13,40.

Op de Aubisque begonnen alle Spanjaarden the Boss te kietelen. De gekke José María Jiménez reed weg, Beltrán en Beloki gingen mee. Escartin en Heras volgden om de vlucht van Otxoa te beschermen, en misschien zelf iets te doen. Virenque voegde zich bij het feestje. Armstrong bleef zitten, met de hondstrouwe Ullrich en Zülle in zijn wiel. Geen Spaanse feria voor hen.

Op de dikste berg van de Pyreneeën had Otxoa nog tien minuten op zijn landgenoten en elf op Armstrong.

De Soulor volgde, geen verandering.

Aan de voet van de Hautacam zaten de achtervolgers op acht minuten en Armstrong nog altijd op meer dan tien. Het was koud, smerig weer. Het bedrieglijke wonder van Lourdes, een donkere grot van plastic maagden en namaakwater, verdween achter de renners in de mist. Otxoa begon te bibberen. Armstrong startte zijn dans bergop, rechtuit verend op zijn lichtste verzet, terwijl de eenzame Spanjaard over de natte weg zwabberde.

Javier Otxoa reed zijn oom voorbij. Nog drie kilometer te gaan. Armstrong en Jiménez op minder dan vier minuten.

Hij kwam langs zijn broer, Ricardo. ‘Dit is je kans! Grijp hem!’ Armstrong, op minder dan drie minuten, liet Jiménez achter zich.

Hij kwam langs zijn vader, Ricardo. ‘Rustig aan! Je redt het wel!’ Pas anderhalve minuut later zou Armstrong volgen. Bijna een minuut maakte de Amerikaan nog goed. Hij wilde de winst, maar die was voor Otxoa. De 25-jarige Bask spreidde zijn armen, kuste zijn polsen.

Elke wielrenner heeft recht op één minuut glorie, zei tv-commentator en Tourwinnaar Pedro Delgado.

Dat hij de klap, de verwondingen, de oneindige staat van coma heeft overleefd, heeft alles met de fysieke gesteldheid van Javier Otxoa (30 augustus 1974) te maken, zeggen zijn ouders. Vóór het ongeluk had hij een longcapaciteit van 8,7 liter. Erna, met een verwijderde kwab aan de bovenkant van de linkerlong, staat hij nog altijd op 6,8. Zijn ijzergehalte zit boven de 500, terwijl een normaal mens hooguit aan de 300 komt maar meestal op de 100 blijft steken. Die overvloed aan ijzer is het gevolg van een erfelijke aandoening. Javier heeft net als zijn vader iets wat hemocromatosis heet, en wat juist in de sport voor een onwelkom verschijnsel zorgt: de hematocrietwaarde van de renner lag en ligt altijd erg hoog. In de Giro van 1998 mocht hij daarom niet starten. De medische verklaring baatte niet.

‘Mijn ploeg, Kelme, deed ook niet al te veel zijn best om mij te verdedigen. In plaats van met acht waren ze nog maar met zeven renners, maar daardoor zou het minder waarschijnlijk zijn dat de vampiers nog eens bloed kwamen prikken. Ze zouden met rust gelaten worden.’

Twee jaar lang moesten Javier en broer Ricardo, die vanzelfsprekend dezelfde aandoening had, elke maand een bloedproef ondergaan om de wielerbonzen ervan te overtuigen dat hun hoge hematocrietwaarde niet aan de epo was te danken.

‘Niemand steunde ze daarbij, ze hebben het helemaal zelf moeten doen,’ zegt María. ‘Eindelijk kregen ze van de UCI een certificaat dat hun bloed tot een hematocriet van 52 mocht gaan.’

Javier. ‘En toen ik eenmaal het ongeluk had gehad, kreeg ik een brief dat het tot 54 procent mocht. Maar daar had ik niets meer aan natuurlijk.’

‘Hij lag dood te gaan en toen kwam die brief. Wat een onrecht.’ Moeder María laat de laatste bloedproeven zien die Javier ook nu nog elke maand moet ondergaan, om te voorkomen dat zijn aderen door zo’n hoog gehalte van rode bloedlichaampjes – veel ervan sterk verouderd – gaan dichtslibben. ‘Kijk, hij heeft een hermaglobine van 16,6. Dat heeft niets met epo te maken. En toch vonden ze hem altijd maar verdacht.’

Met het medische certificaat kon hij zonder problemen in de Tour van1999 zijn debuut maken. ‘Zes keer ben ik dat jaar gevallen, 22 hechtingen had ik. Maar je was pas een echte renner als je de Tour uitreed, dus dat deed ik. Mijn record heb ik in de afdaling van de Tourmalet geboekt, die weg aan de achterkant, bijna recht. Op de teller stond 102 kilometer per uur.’

De eerste die de enorme capaciteiten van de broers Otxoa zag, was een Franse sportarts. ‘Ze waren 16, 17 jaar toen die dokter ons zei dat ze een grote toekomst hadden. En ze waren goed, hè?’ Vader Ricardo denkt met weemoed terug aan mooie tijden, zeges bij de wielerschool van Punta Galea uit Getxo, daarna bij de junioren en amateurs. ‘Werd Javier kampioen van Spanje op de weg, dan won Ricardo de tijdrit.’

De meeste prijzen en foto’s staan thuis in Bilbao. In het tweede huis bij Málaga staan de mindere trofeeën. En die van de Touretappe uit 2000. Een lachwekkende plastic boog met een flesje Coca-Cola erin. Nog geen honderd gram lijkt het te wegen. ‘Op het podium kreeg ik zo’n zware, van glas. Die pakten ze daarna af en toen kreeg ik dit ding.’

Beneden in de kelder staat zijn trainingsfiets. Een statische. Tot vorig jaar, kort voor de wedstrijden rond Alkmaar (‘Eenden, ik zag allemaal eenden, wat zijn er in Nederland veel eenden. En mooie, dikke eenden, hè?’) trainde hij op de weg, met zijn vader altijd in een auto achter hem, om hem te beschermen.

‘Ik kan op de fiets niet achteromkijken, want dan verlies ik mijn evenwicht en raak ik uit koers.’

Die dag, aan de kust bij Málaga, haalde een auto hem in. ‘Ik zag een recht stuk voor me, dus dook ik met mijn neus op het stuur om een korte tijdritserie neer te zetten. Driehonderd meter voluit. Ging die auto ineens rechtsaf. Ik zag hem niet.’

Javier Otxoa, veelvoudig medaillewinnaar op de Paralympische Spelen van Athene 2004, knalde met 55 kilometer per uur op de auto.

‘Ik lag op de grond, en die vent wilde maar dat ik opstond. Maar ik was een beetje verdwaasd, mijn helm was gebroken. “Laat me even herstellen,” zei ik nog.’

Zijn vader was al uit de volgauto gestapt. ‘Hij was bleek, verloor het bewustzijn,’ zegt Ricardo die een nachtmerrie opnieuw beleeft.

Moeder María was in Bilbao. ‘Die twee hebben me nooit iets durven zeggen. Ik wist niet eens dat hij in het ziekenhuis was geweest. Pas toen ik een brief van het ziekenhuis kreeg, wist ik wat er die dag gebeurd was.’ Sinds die dag heeft Javier Otxoa nooit meer op de weg getraind.

Het was ook niet meer hetzelfde, het trainen, helemaal alleen.

‘Ik mis mijn broer. We deden altijd alles samen. ’s Ochtends trainen. Had de een eens geen zin, dan zette de ander hem op de fiets. En tijdens het trainen had je weleens een mindere dag, dan deed de ander het werk. We stimuleerden elkaar. ’s Middags gingen we altijd wat doen samen. Een rondje lopen, naar de film, een bar in, vrienden opzoeken.’

‘Vrienden heeft hij niet meer,’ zegt María. ‘Niemand laat meer wat van zich horen. Alsof Javier niet meer bestaat. Nu doen wij alles met hem, gaan we naar de film of maken we reizen. We kunnen hem niet alleen laten.’

De verloofde uit Málaga is er ook niet meer.

‘Het fietsen is niet meer hetzelfde. De wedstrijden vind ik leuk. Gelukkig kan ik het nog. En bij de Paralympics zie ik anderen zonder arm of been, dát is erg. Ik verheug me al op het WK dit jaar, in Zwitserland. Maar de fiets is mijn beroep niet meer. Ik doe het nu alleen om de monotonie te breken.’

Eén keer zijn ze terug in de Tour geweest, een Pyreneeëncol, in 2002, toen Javier, twee jaar na het ongeluk, geen rolstoel meer nodig had. Het zal voor het laatst zijn geweest. ‘Ik kijk nauwelijks naar wielrennen op televisie. Dat brengt slechte herinneringen bij me boven, frustreert me. Want dan zie ik jongens met wie ik heb gekoerst en zij rijden nog gewoon en ik niet meer.’

De zon schijnt buiten, maar in het huis van de Otxoa’s is het donker. Er is vocht in de kelder, de auto past niet op de afrit naar de garage, het huis ernaast, op de grond die door Ricardo was gekocht, wil maar niet vorderen. Het hek roest. ‘Niets lacht ons meer toe in het leven,’ treurt María.

 

Auteur: Edwin Winkels

Eerder gepubliceerd in tijdschrift De Muur


Leave a Reply