UIT HET ARCHIEF // EDDY BOUWMANS

 • Blendle •


Vijfentwintig jaar geleden won Eddy Bouwmans het jongerenklassement in de Tour de France, maar pas vorige week, 5 juli 2017, kreeg hij van de organisatie de daarbij horende witte trui. Hoe het hem vóór die Ronde van 1992 en daarna verging, staat hieronder. Verslag van een broederlijke fietstocht.


Witte schimmen op de Revard


Welke broer heeft dit hotel uitgezocht? Rijden we een kleine duizend kilometer naar de Alpen, zitten we in zo’n troosteloos Campanilehotel op een onooglijk industrieterrein. Er moet in Chambéry toch wel een aantrekkelijker plek en een mooier hotel te vinden zijn?

We, dat zijn ‘de vier Pettersons uit Aarle-Rixtel’, de gebroeders Bouwmans: Eddy (41), Erwin (44), Martien (48) en Henk (51). Eddy is de enige geslaagde coureur onder ons, de oud-prof aan wie we een broederlijke hommage willen brengen.

Ik arriveer op vrijdagmorgen en word begroet door Erwin die op het terras zit, aan de thee. Morgen gaan we de Classique des Alpes rijden, de klassieker die door Eddy als enige Nederlander ooit, in 1993 – toen we nog allemaal jong en fris waren – is gewonnen. De Classique des Alpes was een klassieker voor klimmers, maar de wedstrijd viel een beetje in een doodtij, de maand mei die toen nog niet werd gebruikt om de bergetappes in de Tour te verkennen. Aan de winnaars heeft het niet gelegen: behalve ons Eddy staan onder anderen Charly Mottet, Oliverio Rincon, Gilles Delion, Laurent Jalabert, José-Maria Jimenez, Santiago Botero en Oscar Pereiro Sio op de lijst.

Eddy komt even later met Martien aan. Ze hebben flessen water gehaald; het belooft een warme dag te worden.

[blendlebutton]

Chambéry 1989. Twintig jaar geleden. Dát was pas een geweldig wereldkampioenschap. Greg LeMond die in de regen Dimitry Konyshev, Sean Kelly en Steven Rooks klopte in een machtige sprint. Voor ons was Chambéry het WK-debuut van Eddy. Hij reed ’s zaterdags het wereldkampioenschap voor amateurs. De namen van Raymond Meijs en Maarten den Bakker schieten ons te binnen. Wie won er ook alweer? Een Pool. Jaskula. Vast. Ja, Jaskula.

‘Halupczok,’ klinkt het beslist uit Eddy’s mond. En de Nederlanders? Dat was niets. Eddy reed uit, voor de familie en de supporters, als laatste. Wij waren tevreden, dat had hij toch maar mooi gedaan. Alles beter dan afstappen. Want een Bouwmans geeft nooit op.

Eddy zelf kijkt er nóg ontevreden op terug. Vooral op de voorbereiding. Voor de Regio Tour, een zware rittenkoers in het Duitse heuvelland, had de bondscoach bedacht dat de nationale selectie wel toekon met massage om de andere dag. En met het oog op het WK met een tactiek die geen tactiek was: de hele dag knallen.

‘Niet masseren, is niet presteren.’ Veel meer had Eddy eigenlijk niet gezegd. Zijn ploegmaten hadden ervan opgekeken. Dat hij dat durfde. Maar het was toch zo? En hier in Chambéry hadden ze zich in de laatste dagen voor het wereldkampioenschap helemaal een slag in de rondte gereden. ‘Ik geloof dat we wel tien keer tegen de Revard zijn opgereden.’

De Mont Revard gaan we vandaag één keer beklimmen. Om de benen los te rijden voor morgen. Echt hoog is hij niet: 1537 meter. Vanuit Chambéry is de beklimming vooral erg lang, bijna 25 kilometer. We zijn met twaalf. Allemaal van ‘Gosandekant’, het wielerclubje waarvan Eddy voorzitter is en dat hij na zijn actieve profcarrière heeft opgericht. Net als profs rijden we in de winter in zijn kielzog de uitgepijlde mountainbiketochten door de Brabantse bossen: vóór de rust relaxed en na de pauze zo hard als het kan naar de finish. Als het een keer lukt om Eddy voor te blijven, koesteren we dat moment. En hij grinnikt wat.

Eddy bepaalt het tempo als we de Revard oprijden. Mijn teller geeft 12, 13 kilometer per uur aan. Als iemand weet of we hard gaan, moet het Eddy zijn.

‘Hoe hard gingen jullie vroeger bergop?’

Hij weet het niet. ‘Daar keken we nooit naar,’ is zijn ontnuchterende antwoord. Even later pakt hij de stuurbeugel vast en verhoogt hij langzaam maar zeker het tempo. Wij, zijn drie broers en de anderen, volgen.

Het is stil op de flanken van de Revard. De ene ademhaling is nauwelijks hoorbaar, de andere klinkt steeds zwaarder, tot je haar op een gegeven moment niet meer hoort. Gelost. Of juist heel hard hoort, tot diep in je oren en je hoofd – je eigen ademhaling. Je staat op de trappers. Je schakelt, gaat zitten, en staat weer. Het gaat steeds minder hard vooruit. Je lost zelf.

Terug in het ritme denk ik aan vroeger. Aan die keer dat we als vier broers gingen fietsen. We waren de gebroeders Pettersson, het Zweedse kwartet dat eind jaren zestig onverslaanbaar was in de ploegentijdrit. In gedachten gingen we net zo hard. We woonden aan de rand van het dorp Aarle-Rixtel vlak bij Helmond. Als we net buiten het dorp het riviertje de Aa overstaken, begonnen we aan ons rondje over de Heikant via Grotels Hof en terug.

Echt ver weg gingen we niet, want Eddy was nog niet zo groot en zo sterk dat hij het heel lang kon volhouden. En bij een ploegentijdrit moest je wel bij elkaar blijven. Dus we pasten ons tempo aan hem aan.

We fantaseerden over een even glorieuze wielerloopbaan als die van die vier zwijgzame Zweden. Wij zouden de ploegentijdrit op de Olympische Spelen van 1992 gaan winnen. Dat is er nooit van gekomen, maar dat kwam natuurlijk niet door ons of door het rijke Brabantse kroegleven en de verleidingen van de studententijd, maar doordat de ploegentijdrit uit het programma werd geschrapt. Stom besluit.

We waren trots toen Eddy als enige van ons vieren het wielerpad opging. Eerst als junior en amateur en toen als professional. Het begon met rondjes rond de kerk. Die had je toen, in de jaren tachtig, in Oost-Brabant nog genoeg. Zo dichtbij huis was natuurlijk wel hendig. Maar Eddy wilde zich verbeteren en keek dus ook buiten de eigen grenzen.

Zo trokken we een keer naar Wouwse Plantage, in West-Brabant. Hij reed met zijn kleine versnelling een geweldige wedstrijd, maar de West-Brabanders waren wel zo slim dat ze de buit niet aan een indringer lieten. Eddy werd derde. Wij waren tevreden, maar op het podium hoefde alleen de winnaar te verschijnen. Zo werkte dat dus.

Hij verdiende zijn profcontract in de Trump Tour. Tussen alle belangrijke professionals – onder wie zijn grote held Henk Lubberding – ging hij mee over de bergen van de Appalachen. Bij terugkeer in Nederland stonden ze op de stoep: Peter Post (Panasonic), Jan Gisbers (PDM) en Cees Priem (TVM). Het werd Post – en met een getekend contract ging Eddy naar het WK in Chambéry. Daar leerde hij vooral de beklimming van de Mont Revard kennen.

‘Er zit ergens een vlak stuk in die beklimming’, zegt Eddy, boven op de top.

Ja, ja, knikken wij, nahijgend.

De volgende dag is de Revard de zesde beklimming in onze Classique des Alpes. Wij, een paar dertigers, vooral veertigers en een enkele vijftiger, sputteren niet tegen als Eddy besluit dat we een verkorte versie, ruim 160 kilometer, van de Alpenklassieker gaan rijden. De Col du Coq is van het menu gehaald.

Wij gaan eerst door de Chevreuse-vallei ten zuiden van Chambéry, met vier beklimmingen waaronder de Cucheron en de Col du Granier als zwaarste. Daarna de Revard, en met die wat kleinere beklimmingen ertussendoor komen we toch op ruim vierduizend hoogtemeters, zo heeft een van onze rekenaars uitgeteld. Hoogtemeters, dat is waar de geoefende wielertoerist het voor doet.

‘Het is niet zo hoog als de Marmotte, maar je komt hier bijna aan dezelfde hoeveelheid hoogtemeters,’ zegt de rekenaar.

Als een echte profploeg gaan we op pad, twee aan twee, allemaal in hetzelfde tenue. Voor de gelegenheid in het wit. Het is onze hommage aan Eddy, die in 1992 als debutant in de Tour de France veertiende werd. Hij werd winnaar van het jongerenklassement, maar kreeg daarvoor geen witte trui. Die werd toen niet uitgereikt. Hij moest het op het podium aan de Champs Elysées in Parijs doen met een witte sticker op zijn Panasonic-shirt. Om het verschil te accentueren dragen wij vandaag ook nog witte racebroeken. In onze smetteloze outfit trekken we door Chambéry, richting de Chevreuse. 

We hebben genoeg tijd om bij te praten. Hoe gaat het met Helmi, Eddy’s vrouw? Heeft de oudste, Dylan, het nog altijd naar zijn zin met het fietsen bij de jeugd van Buitenlust? Kom Bryan volgend seizoen in de D-pupillenselectie van de voetbalclub in Gemert? Over zijn werk gaat het. Het timmer-interieurbedrijf dat hij na zijn profcarrière is gestart, heeft nog altijd geen last van de financiële crisis. Er is werk zat, vanuit het hele land.

Gaat hij zich nog verder bekwamen in het begeleiden van jeugdwielrenners? Ja, hij gaat de hoogste cursus wielertrainer van de KNWU voor ex-toprenners volgen. ‘Mag ik daarna zelfs bondscoach worden,’ lacht hij.

Als Chambéry uit het zicht is verdwenen, wordt het serieuzer. Eddy rijdt strak langs de kant. Een deel van de groep blijft ruim op de weg rijden – auto’s die willen passeren, moeten wachten. Eén keer waarschuwt hij: rechts rijden. In de afdaling duikt Eddy in de beugel en als een baanrenner houdt hij de witte lijn aan de zijkant aan. Ik vraag waarom. ‘Soms klopt het wel wat er in de krant staat, als een fietser verongelukt door een botsing met een auto,’ verduidelijkt hij.

Bij een passage van een van de kleine dorpjes stap ik af. ‘Le maillot blanc’, klinkt het in La Presse. Merci, ik koop L’Équipe. Ik wil weten hoe het ervoor staat in de Tour de France, die vandaag start in Monaco. Wordt Robert Gesink de eerste Nederlander sinds Eddy in 1992 die het jongerenklassement wint?

Had Eddy niet net als tal van andere oud-renners bij de Tour willen vertoeven?

Hij zegt van niet. Te massaal. Laat hem maar lekker hier met een klein groepje vrienden een stukje hardfietsen.

En de Tour dan?

Natuurlijk, een prachtige wedstrijd, maar dat waren al die andere koersen ook. Het enige verschil: de massaliteit. Vooral te veel journalisten die slechts de Tour volgen, en niets begrijpen van de koers. Hij verwachtte van hen dat ze net als hijzelf hun huiswerk hadden gedaan, als echte professionals. Maar dat was niet altijd het geval.

Ik denk aan die keer bij Luik-Bastenaken-Luik. Die werd destijds op de Haute Levée in een beslissende plooi gelegd. Eddy zat in de kopgroep. Een sensationeel gevoel: hij zit erbij! Maar nog voor La Redoute moest hij Berzin, Bugno en Sørensen laten gaan. Uiteindelijk zou hij niet eens als beste Nederlander finishen.

Dat was sowieso nooit zijn doel, en dat vonden wij eigenlijk wel stom; dan kwam je toch in de krant?

Wij vroegen waarom hij na de finish doorreed en de journalisten niet vertelde hoe het was om in de kopgroep te zitten en wat er door hem heen ging.

Maar hij had er het zwijgen toegedaan. Er viel niets te vertellen, vond hij, want hij was gelost uit de kopgroep. Simpel, dát was het verhaal.

Jan Raas zei in de publiciteit dat hij een te kleine motor had.

Eddy haalde er zijn schouders over op, zelfs later toen duidelijk was geworden dat er sprake was van een profpeloton met meerdere snelheden: met en zonder epo.

Waarom had hij Raas er nooit op aangesproken?

‘Ach, wat doet het ertoe,’ zei Eddy.

En als ik hem vroeg hoe het toch kon dat zijn voornaamste concurrent voor de witte trui in 1992, Richard Virenque, in de jaren daarna zoveel harder ging dan hij, haalde hij zijn schouders op.

Hij geloofde in hard, maar goed trainen, dat wil zeggen: ook op tijd rust nemen. Periodiseren, zoals dat in professioneel trainersjargon heet. Daardoor was hij in een paar jaar tijd aan de top gekomen. Dat er een middel was waardoor gebruikers zoveel harder gingen dan niet-gebruikers, besefte hij aanvankelijk niet. Maar als hij epo was gaan gebruiken, zou dat strijdig zijn geweest met zijn manier van sport bedrijven. Met hoe hij dacht over sport. ‘Ik had me een bedrieger gevoeld als ik dat soort middelen had gebruikt.’

Dat de échte top daarmee binnen een paar jaar uit het zicht verdween, nam hij voor lief. ‘Ik dacht: dan maar zo nu en dan een overwinning in plaats van met dat spul op het podium.’

Zijn afscheid als profwielrenner in 1997 was voor hem gemakkelijker dan voor ons. Wij hadden ons nog niet verzoend met het idee dat er niet méér uit kon komen.

In de eerste meters van de Cucheron, de derde beklimming van de dag, vlieg ik de berg op. Mooie bochten, waar je fantastisch op de trappers staand kunt doortrekken. Machtig gevoel, ook al is het maar een paar bochten. Ik waan mij Gert-Jan Theunisse. Eddy zit achter mij. Neemt na het dorp de kop over en gaat in een gestaag tempo door. Ik moet lossen.

Bovenop de Cucheron hebben we het over de Classique des Alpes die hij won. Over hoe dat toen ging, wat hij deed, in eerste uren van de dag.

‘Ik had mij helemaal gericht op deze wedstrijd, een goede voorbereiding en klom goed die dag, op de eerste beklimming al. Charly Mottet (ploegmaat in de Frans-Nederlandse Novémail-ploeg van Peter Post) zag dat en zei toen, na zo’n vijftig kilometer koers: jij wint vandaag. En daarna reed hij voor mij. Dat was wel mooi.’

Na de koffiestop op de Cucheron begin ik als eerste aan de afdaling. De rest haalt mij toch wel in. Na enkele minuten komt Eddy als een flitsend scheermes voorbij. Het witte tenue vormt zich op het netvlies tot een witte streep, de rest zit in zijn spoor.

Ik denk aan de afdaling van de Col de l’Iseran in de Tour van 1992. Eddy klom daar met de besten (Induraín, Hampsten, Bugno, Theunisse, Rooks en Breukink) naar boven in de zwaarste Alpenetappe van dat jaar, gewonnen na een ongelooflijke solo over vier cols door Claudio Chiappucci. Wij moedigden Eddy aan op de top van de Iseran, en hielden ons hart vast voor onze jongste broer. We kenden de afdaling, lange smalle wegen langs diepe ravijnen. Ik hou ervan als ik de route ken, zeker een afdaling. Hij had die rit niet verkend, dat gebeurde toen nog niet – hoewel Panasonic de meest professionele ploeg van de wereld was.

‘Je moet gewoon op je voorganger letten en kijken wanneer de motoren voor je remmen. En dan hooguit een paar keer stevig remmen vlak voor de bocht. Je laat je fiets lopen en dan gaat het vanzelf,’ klinkt het simpel.

Het slot van de afdaling van de Granier loopt voor een deel over het WK-parcours uit 1989, de Côte de la Montagnole. Hier moet Greg LeMond in de regen alle risico’s hebben genomen om zich in goede positie te manoeuvreren voor de eindsprint. Wij, de witte mannen, vliegen ook de berg af. Bij sommigen geeft de teller tachtig aan. Gelukkig is het droog en schijnt de zon. We trekken door Chambéry naar het Beuge-massief, waar de Revard op ons wacht.

Ik mag graag vertellen dat Felice Gimondi – mooie Italiaanse coureur met een prachtige stijl – hier in 1965 zijn eerste en enige Tourzege veiligstelde, maar daar ligt niemand wakker van.

Op de Revard, na een lange slopende aanloop over de Plainpalais, viel de beslissing in de Alpenklassieker van 1993. Een iets kleinere groep dan toen begint nu aan de slotfase. We weten wat ons te wachten staat, de benen voelen goed, maar nu gaat de afstand wegen en beginnen de klimkilometers hun sporen langzaam maar zeker na te laten. Iedereen zal zijn eigen tempo pakken, maar niemand wil voor de ander onderdoen.

We eten en drinken. Dat hoort in de vallei, weten we van de professionals. En we rijden allemaal puur natuur. Net als in de voorbereiding. De een drinkt dan wat meer rosé en de ander wat meer bier, de een spint wat meer in de sportschool, de ander fietst wat vaker heen en weer naar zijn werk.

Eddy legt een straf tempo op. ‘Het gaat steeds beter,’ zegt hij. Met mij gaat het steeds minder. Maar mag het na vier lange beklimmingen? Eddy heeft een belangrijk voordeel: zijn pijngrens ligt veel hoger.

Na een rittenkoers lag hij thuis altijd een paar dagen op de bank, bijkomen, slapen, niet aanspreekbaar. Afzien was het. Maar daar word je sterk van. Daarvoor heb je geen doping nodig. Zeker, ook hij heeft weleens wat middeltjes mogen proberen. Verzorgers in het rijke wielerleven hebben altijd wel iets voorhanden als morgen een topdrieklassering binnen handbereik ligt.

Eén keer heeft hij ze hun zin gegeven, een cortisonemiddel moest hij maar nemen. Dan zou hij écht goed zijn in de finale, maar zijn benen deden er ongelooflijk zeer van. Alsof ze opgeblazen waren.

In de eerste bochten probeer ik aan te pikken. Ik zie hem omkijken en inhouden. Ik sluit aan, en nog iemand. We zijn weg aan het begin van de klim, de anderen zijn gelost. Eddy zet zijn handen in de stuurbeugel. Die wordt krachtig vastgepakt. De kont gaat omhoog. Staand op de pedalen, in de stijl van Marco Pantani, vat hij de rest van de klim aan.

Bijna was hij ploegmaat van Pantani geworden. De gesprekken waren er, Pantani’s ploeg zou een dubbelprogramma gaan rijden. Dus ze konden goede klimmers gebruiken. De val van Pantani in Milaan-Turijn, in 1995, betekende een streep door die plannen.

Hé, waarom ga ik niet zo snel als gisteren? Een half wiel wordt een wiel. Ik zie de letters op het shirt voor mij – Winnaar Witte Trui Tour de France 1992, Eddy Bouwmans 102, Winnaar Classique des Alpes 1993 – steeds vager worden. De zwarte letters beginnen te dansen en worden witte schimmen die in het asfalt van de Revard verdwijnen. De achterstand groeit elke meter. Vijf meter wordt tien meter, tien meter wordt twintig, en zo steeds meer. Langzaam maar onvermijdelijk.

Ik rij alleen op de Revard in de finale van onze Classique des Alpes. Ik denk aan niets, de blik op de weg gericht en ga op zoek naar een passende pedaaltred.

Ik denk aan ons gesprek van gisteren over de finale van de Classique des Alpes. Hoe ging dat toen?

‘Oh, we gingen met ruim twintig man de finale in. Eigenlijk was het een afvalrace. Echt demarreren heb ik niet gedaan. Opeens zaten Claveyrolat en ik voorop.’

En de rest was gelost, zoals ik nu ben gelost.

Wat resteert, is hoop. IJdele hoop om vooraan nog terug te keren. En vrees: zouden de gelosten mij allemaal oprapen?

Op de top zien we elkaar terug. Daar is er koffie. Wat een weelde! Eddy zit er fris en vrolijk bij, en lacht. Leuke beklimming, zegt hij. Natuurlijk, antwoord ik. Ik wil koffie met suiker. Veel suiker. Zijn ogen twinkelen.

De afdaling gaat in vliegende vaart. We rijden de buitenwijken van Aix-les-Bains binnen. Hier moet Claveyrolat ergens lekgereden hebben. Je moet wat geluk hebben, mag ’t soms? Eddy had natuurlijk toch gewonnen, zegt een andere broer.

Gaan we op zoek naar die lange finishstraat van toen waar hij breed lachend en solerend over de streep ging? Nee, onze finish ligt in Chambéry, in het westen, waar zich donkere wolken samenpakken. De witte groep gaat op een lint. Eddy op kop, broer Martien in het wiel, daarachter broer Erwin, dan Bas, de beste klimmer (buiten Eddy natuurlijk) van de groep, en daarna volg ik. De teller geeft aan dat we boven de veertig zitten. Waar halen we dat vandaan?

Je krijgt er sterke benen van, zo’n dagje klimmen. De regendruppels deren ons niet. Integendeel, ze voelen als een weldadige streling op de benen. We respecteren de ploeghiërarchie, en dat wil wat zeggen voor ons. Broer Martien zegt later dat hij wel harder had gekund, maar om Eddy van de kop af te dringen, dat ging ’m toch wel wat ver. Eddy moet erom lachen. We rijden ons de longen uit het lijf.

Ik zie ineens Peter Post in een badhanddoek door de gang van het hotel in Metz lopen. Lance Armstrong heeft eerder op de dag zijn eerste ritzege ooit in de Tour de France geboekt, in Verdun. Het is 1993. We hebben met Post een gesprek over de verlenging van het contract. En Post zal Post niet zijn, als hij niet vertelt wat fietsen is; zoals in elk gesprek dat we met hem hebben gevoerd: ‘Rije, rije, rije moeten ze!’

We rijden Chambéry binnen en ik vraag mij af wat Post van het rijden van de Rabobank vindt. Eddy komt naast mij fietsen.

‘Wat vond je ervan?’

Voordat ik iets kan zeggen, geeft hij antwoord. Niets mooier toch dan een dagje fietsend eropuit, af en toe wat slap kletsen, en skôn dat die broers zo hun best doen om in het spoor te blijven, de een klimmend, de ander dalend.

Zo is het maar net.

[/blendlebutton]


HENK BOUWMANS


Eerder gepubliceerd in De Muur nummer 26, oktober 2009

Leave a Reply