DE ZOMER VAN ’68

~ Vintage ~

Zwart-wit in oranje trui

Auteur: Pieter van der Meer

Vijftig jaar geleden won Jan Janssen als eerste Nederlander de Tour de France. In dit weblog worden deze julimaand de artikelen herhaald die tien jaar geleden in De Muur herinnerden aan die zo opwindende zomer. Dit is deel 3,  over Nootdorp, de jeugd van Jan Janssen en hoe het verder ging.


Jan van der Sman? Jan van der Sman was Jan Janssens fan van het eerste uur. Hij bewaarde de herinneringen aan zijn buurjongen in twintig plakboeken vol krantenknipsels en foto’s. Vanaf de eerste wedstrijden van zijn buurjongen had hij alles ingeplakt. Hij had er teksten bijgeschreven en sommige foto’s had hij ingekleurd.

Zag je Jan Janssen op een zwart-witfoto in een oranje trui. Hij volgde hem al die jaren op gepaste afstand. Wanneer Janssen een koers won, stapte Jan van der Sman daarna op de fiets naar Delft of Den Haag en dan ging hij daar de sigarenwinkeltjes af om kranten te kopen. Alles over Jan Janssen knipte hij uit en plakte hij in.

Daar was hij heel precies in. De moeder van Jan Janssen vond zijn boeken ook prachtig. Niemand in de familie had het zo precies bijgehouden als hij, had ze ooit tegen hem gezegd.

Leo van Eijk was zelf ook wielrenner geweest. Zijn broer had een racefiets in elkaar gezet met gewone banden en een terugtraprem. Het was, zei hij, de eerste racefiets in Nootdorp, een mirakel. Er stond gewoon een racefiets bij ons thuis, zei Van Eijk, alsof hij het wonder nog altijd niet kan doorgronden.

Jan van der Sman (68) en Leo van Eijk (70) zaten thuis bij Van der Sman aan de eettafel en ze keerden terug naar hun jeugd, naar de jaren vijftig van de vorige eeuw, in een klein dorp tussen Den Haag en Delft. Nootdorp, dorp van veeboeren en tuinders

Het dorp van Jan Janssen.

Dat oude dorp bestond nu niet meer. Alleen de Dorpsstraat was er nog, het smalle straatje met de kerk in het midden. De winkeltjes van vroeger waren café of nachtclub geworden. Er was nog wel een fietsenzaak, waar ze Jan Janssen-fietsen verkochten.

Nootdorp lag nu ingeklemd tussen de A4, de Al2 en de Al3 en het was eigenlijk niet meer dan één grote, keurige nieuwbouwwijk.

Van Eijk was twee jaar ouder dan Jan Janssen. Toen hij in 1955 het fietsen serieuzer begon te nemen, werd hij lid van wielerclub De Mol in Delft. Na drie weken reed hij als zeventienjarige het clubkampioenschap voor junioren, drie rondjes.

Rijden, riepen ze langs de kant, je gaat winnen!

Hij wist niet eens dat ze het tegen hem hadden. Hij ging als eerste over de streep en werd kampioen. Het bekertje dat hij toen won, was de enige prijs die hij nog bewaarde, de rest had hij bij het grofvuil gezet.

Jan Janssen had de prestatie van Leo gezien. Hij zei: Ik moet ook een fiets hebben. Van een docent van de ambachtsschool in Delft kocht Jan, die toen vijftien was, net zo’n fiets als Van Eijk had. Een grijze Remy.

Jan, zei Leo van Eijk, dit is een fijne fiets voor ons.

Hoezo dan, vroeg Jan Janssen.

Deze fiets heeft iets, zei Leo.

Als je fietste, maakte de Remy een tik-tik-tik-geluid. Fietste je harder, dan tikte de fiets ook harder. Tiktik-tiktik-tiktik. Als Leo met Jan ging sprinten, hoefde hij alleen maar te wachten tot de fiets van Jan harder ging tikken en dan versnelde hij zelf ook. Jan kon nooit van hem winnen, in de sprint.

Toen nog niet, tenminste.

Je kon wel zeggen dat Leo van Eijk de inspirator van Jan Janssen was geweest, de man die Jan Janssen aan het koersen had gebracht.

Aan Jan Janssen, zei Leo van Eijk, was toen nog niks bijzonders.

Bij Jan van der Sman achter het huis hadden ze met een mannetje of twintig een soort van wielerbaantje uitgegraven, met verhoogde bochten, ongeveer vijftig meter in het rond. Daar zag hij Jan Janssen vaak fietsen, samen met wat anderen. Leo van Eijk was erbij, en Henk Lakers, die later de zwager van Jan Janssen zou worden.

Ze reden ook rondjes door de buurt, zei Leo van Eijk. Singeltjes rijden, noemden ze het. Uit de hele buurt kwamen ze meerijden. Ze bleven maar doorgaan, net zo lang tot iedereen doodop was, behalve Leo en Jan.

Daarna gingen ze naar de moeder van Jan Janssen. Een heel lieve vrouw, zei Leo van Eijk.

Jongens, zei de moeder van Jan Janssen, jullie komen vast nog eens in de Tour de France te rijden.

Ze noemden hun fietsclub Het Kromme Wieltje. Op het eerste wedstrijdaffiche stond een tekening van een fiets met kromme wielen, vandaar.

Jan Janssen stak nog niet boven de rest uit, zei Leo van Eijk. Hij was wel brutaal. Als er wat geboefd moest worden, dan stond Jan vooraan. Hij was voor niemand bang.

Jan Janssen was een lefgozertje.

Alles wat niet mocht deed Jan graag, zei zijn tweelingbroer Aad. Hij zat met Jans oudere broers Piet (76) en Gerard (70) in de huiskamer van de verbouwde boerderij van Gerard in Nootdorp. Aad vertelde hoe Jan stroopte en karpers ving. Hij deed zijn handen een halve meter uit elkaar. Zulke karpers. En dan deed Jan die karper zo tussen zijn bloesie, zei Aad. Vroeg een agent een keer wat hij daar onder zijn bloesje had. Dat was lastig.

Hoewel hij zijn tweelingbroer was, leek Aad niet zo erg op Jan. Gerard meer. Maar als je ze hoorde praten, de broers, dan was het alsof je drie Jan Janssens hoorde, met die Zuid-Hollandse rollende r van hem.

Jan en Aad waren de jongste twee van acht kinderen. Hun vader Arend had een aannemersbedrijf in grondwerken. Legde riolering aan en kabels. Met de schep. Jan hielp ook mee in het familiebedrijf. Hij was een makkelijke werker, zei Piet.

Was Gerard met Jan aan het graven in het Staelduinse Bos, waar de Duitsers nog rare dingen hadden gedaan. Er moest een koperen leiding voor een bliksemafleider de grond in. Zegt Jan opeens: Gerard, ik heb hier een hele grote rode wortel zitten. Ik zal even de bijl gaan halen. Bleek het een handgranaat te zijn.

Was de toekomstige Tourwinnaar toch bijna de lucht ingevlogen.

Gerard fietste trouwens ook. Hij was een goede trimmer, hij had nooit een licentie genomen. Hij begon eigenlijk pas echt toen Jan stopte met fietsen, 35 jaar geleden.

In 1963 reden ze samen nog de Elfstedentocht, Gerard en Jan.

Dat was mooi, tot ze in Harlingen van het ijs werden gehaald omdat doorrijden onverantwoord was. Zal je net zien, dacht Gerard, word ik van het ijs gehaald en mag Jan gewoon door schaatsen naar Leeuwarden. Hij vond het een hele geruststelling dat hij zijn broer ook verkleumd in de bus zag zitten. Het had hem anders nooit meer losgelaten.

Het was zijn jongere broertje, maar in sporten liep Jan altijd een paar stappen voor op Gerard.

Jan mocht van zijn vader op woensdagmiddag eerder met werken ophouden om te gaan trainen, en híj moest tot zes uur door. Was Jan al op en neer geweest naar het Kopje van Bloemendaal.

Tja, waarom? Jan, die was speciaal. Die won al zijn wedstrijden. Dat zagen de broers ook wel. Ze gingen vaak mee als hij ergens in Brabant moest koersen en als ze weer naar huis gingen, hadden ze altijd de bloemen en de winnaar bij zich.

Piet herinnerde zich nog dat Jan thuiskwam van zijn eerste gewonnen koers, in Rotterdam. Leo van Eijk fietste naast hem en de bloemen lagen op het stuur.

Hun ouders hadden er wel een beetje moeite mee dat Jan op zondag niet naar de mis kon omdat hij moest koersen, maar als hij dan thuiskwam met de bloemen, maakte dat het kerkverzuim toch een beetje goed.

Aad zat met Jan op de ambachtsschool in Delft. Ging Jan tussen de middag op de fiets naar huis om te eten. Aad niet, die haalde dat niet. Die had misschien ook op en neer kunnen fietsen, maar was aan eten niet toegekomen.

Ze verloren Jan langzaam maar zeker uit het oog. Jan ging zijn eigen weg, steeds verder van zijn broers, steeds verder van Nootdorp. Jan had een doel voor ogen en voor zijn broers had hij niet zoveel tijd. Ze groeiden uit elkaar. Zo ging dat nu eenmaal.

In 1961 werd Jan Janssen negende in de Tour de l’Avenir. Een topklassering, vonden ze in Nootdorp, en Jan werd in een mooie bolide naar zijn huis in de Beatrixstraat gereden. Langs de kant stond iedereen te zwaaien. Jan van der Sman had er nog een mooie foto van in zijn plakboek. Later kwamen er meer huldigingen: toen Jan in 1964 wereldkampioen werd en toen hij zijn eerste groene trui won in de Tour.

Maar toen woonde hij al niet meer in Nootdorp. Hij was in 1964 naar Ossendrecht verhuisd. Dat lag maar honderd kilometer naar het zuiden, maar voor Jan van der Sman was het alsof zijn idool naar een ander land was geëmigreerd. Jan van der Sman vond het verschrikkelijk. Hij had gedacht dat Jan Janssen voorlopig nog wel in Nootdorp zou blijven, omdat hij er net een huis had gekocht. Maar voor hij erin kon gaan wonen, had hij het alweer verkocht.

Hoewel je ook weleens ‘de bebrilde Nootdorper’ hoorde, werd Jan Janssen daarna toch vaak een ‘Ossendrechtenaar’ en later een ‘Puttenaar’ genoemd. Daar had Jan van der Sman stevig de pest over in.

Het moet voor mijn toekomst, zei Jan tegen zijn broer Gerard. Hij wilde dichter bij de koersen in Frankrijk zitten.

Toen Jan weg was, gingen ze in Nootdorp gewoon verder met leven zoals ze gewend waren, maar dan zonder Jan. De broers beleefden de prestaties van Jan veel minder intens dan toen hij nog in het dorp woonde. En ze waren ook druk met het grondverzet.

Ze lazen in de kranten over zijn prestaties, zei Piet. Maar Jan belde nooit meer als hij had gewonnen. Als hij won, belde hij met Cora, in Ossendrecht. Cora, die trouwens ook uit Nootdorp kwam.

Leo van Eijk ging na de verhuizing nog een keer of drie bij zijn oude fietsmaat op bezoek. Je kwam ook niet makkelijk meer bij hem in de buurt, merkte Leo.

Maar toen werd het dus 1968, en keerde Jan Janssen voor even terug in de harten van de Nootdorpers. Omdat Nootdorp snel groeide, waren er overal bouwplaatsen. En daar schalden de Tourverslagen uit de transistorradio’s op de steigers. Bij het grondbedrijf van de firma Janssen legden de broers het werk stil als rond een uur of vier de reportages begonnen. Hoorden ze de naam van hun broer, hingen ze met z’n allen over het transistorradiootje.

Jan van der Sman kwam om drie uur thuis van zijn werk in de bakkerij en miste geen seconde van de reportages op de radio en de televisie. Hij legde alles vast op band. Op de laatste dag had hij flink de zenuwen. Toen duidelijk werd dat Jan Janssen de Tour had gewonnen, danste Jan van der Sman door de kamer. Er kwam nog een broer van Jan langs, en die danste en zong mee.

Piet Janssen was op de wielerbaan van Vincennes en daar nam hij zijn broer ‘s middags op de schouders. Samen met zus Lenie en hun partners waren ze zondagochtend vroeg met de auto naar Parijs vertrokken. Geweldig feest was het daar. In Nootdorp hoopten ze dat Jan zich misschien zou laten huldigen in zijn geboortedorp. Maar dat gebeurde niet, de officiële huldiging was in Ossendrecht, op z’n Brabants.

Jan van der Sman had geen zin ervoor naar het zuiden af te reizen. Hij bleef liever in zijn eigen dorp.

Leo van Eijk wist niet meer of hij de overwinning van zijn vroegere fietsmaat toen nog had gevierd. Hij had de Tour ook eigenlijk niet zo gevolgd. Hij was druk bezig in zijn elektrowinkel en het wielrennen boeide hem niet meer zo.

Jan Janssen was nu eenmaal veel beter dan hij, zei Leo van Eijk, dus toen had hij er niet zoveel trek meer in. Niet dat hij jaloers was. Maar hij had nu eenmaal al vroeg kennis gemaakt met de eigenschappen die van Jan Janssen een grote wielrenner zouden maken.

Jan kwam een paar maanden na hem bij De Mol. Hij begon direct koersen te winnen. Niet omdat hij zo goed kon fietsen, zei Leo van Eijk. Dat konden er wel meer. Maar Jan, die had de capaciteit om te denken: ik eerst en dan verder helemaal niemand anders. En dan mocht jij nog een keer komen. Hij won vaak op sluwe wijze van zijn fietsmaat. Als ze samen wegfietsten in een koers, zette Jan Leo opzettelijk in de wind. Als Jan overnam, duwde hij Leo zowat de kant in. Dat soort teringgeintjes had Jan altijd, zei Leo.

Jan, zei Leo van Eijk, was eigenlijk een hele grote egoïst. Sorry Leent, zei Jan dan. Hij werd namelijk Leent genoemd. Sorry Leent, kom, dan gaan we wat drinken. Maar hij had wel gewonnen en Leent niet. Dat vond Van Eijk niet leuk. Pas later dacht hij: dat was sport.

Voor Jan van der Sman was het met de liefde voor het wielrennen gedaan in 1973, toen Jan Janssen stopte. Toen vond hij de Tour niets meer aan. Jarenlang had hij met Jan meegeleefd, en nu was hij er niet meer bij. Nu heerste Eddy Merckx. Zeker vijf jaar lang interesseerde het wielrennen hem niets meer. Later kwam het een klein beetje terug, en nu weer meer.

Maar het was natuurlijk niet meer zoals met Jan Janssen. Dat die stopte, vond Jan van der Sman nog erger dan zijn vertrek uit het dorp. Want na zijn afscheid had hij helemaal niets meer. Nou ja, zijn plakboeken. Op de allereerste pagina van het eerste boek ontbrak lang de handtekening van Jan Janssen onder een foto. Je gaat toch niet een handtekening aan een leeftijdsgenoot vragen, dacht hij. Jaren later, toen Janssen een keer in Nootdorp was om over zijn loopbaan te praten, zette hij alsnog de krabbel onder de foto.

Jan was erg onder de indruk van de plakboeken over zijn carrière. Van der Sman ging nog een keer bij Janssen op bezoek in België.

Jan van der Sman had ook plakboeken over Nootdorp, het Nederlands Elftal en Sjoukje Dijkstra. De pagina’s vergeelden en van sommige boeken was het papier beschimmeld door de vochtige zolder.

Leo van Eijk zei tegen Jan dat hij de boeken moest plastificeren.

Mijn tijd zitten ze nog wel uit, zei Jan van der Sman. Hij dacht dat de gele pagina’s en het muffe luchtje de boeken misschien wel extra waardevol maakten. Zo bleven oude herinneringen oud bewaard.

Nootdorp hoorde tegenwoordig bij Pijnacker, waar het in 2002 mee fuseerde om annexatie door Den Haag of Delft voor te zijn. Leo van Eijk zei dat het leek alsof het hele dorp was overwoekerd door vreemdelingen. Rita Verdonk was nu de bekendste inwoonster van het dorp.

Jan van der Sman zuchtte.

Jan Janssen zegt de mensen hier niets meer, zei hij.


Eerder gepubliceerd in De Muur, nummer 21, juni 2008


 

Leave a Reply