DE ZOMER VAN ’68

~ Vintage ~

Het plakboek van ’68

Auteur: Jeroen Wielaert

Vijftig jaar geleden won Jan Janssen als eerste Nederlander de Tour de France. In dit weblog worden deze julimaand de artikelen herhaald die tien jaar geleden in De Muur herinnerden aan die zo opwindende zomer. Dit is deel 1.


Twaalf was ik en de tijden waren tintelend, tragisch en turbulent.

1968 was een sleuteljaar voor mijn bewustwording, zeker, maar het gevoel dat ik toch net zes jaar te jong was geweest voor de sixties kwam pas later, weet je wel. 1968 was hip, maar ook heavy. Ik was zeker oud genoeg om die onvergetelijk historische zomer bewust mee te maken met die magistrale zondag 21 juli.

Twee politieke moorden hadden me in het voorjaar geschokt en voorgoed staan de schutters en hun slachtoffers in mijn geheugen gegrift. Martin Luther King, neergeschoten door James Earl Ray en Robert Kennedy door Sirhan Sirhan. Het droeg niet bij tot een opgewekt wereldbeeld, samen met de permanente berichtgeving over de oorlog in Vietnam.

Ik was al bezig met die dingen, las in Veenendaal de Amsterdamse krant van mijn vader en moeder: Het Parool. Ik had al tekeningen op mijn naam over de slag bij Da Nang. Ik was een soms zorgelijk joch, niet altijd hippyhappy. Gelukkig gebeurden er vrolijke dingen genoeg om opgewonden twaalf te zijn.

Te jong voor de meisjes was ik nog, maar niet voor de muziek. De Rolling Stones verdrongen Lazy Sunday van The Small Faces met Jumping Jack Flash (Jack is a gas …). De absolute zomerknaller kwam uit het gouden keeltje van een burgermansventje waar de hormonen óók nog niet hadden toegeslagen: de antihippie Heintje, met Ich bau dir ein Schloss.

Gezonde jongen genoeg was ik om te gaan voor sporthelden. Ard en Keessie kende ik al en Johan Cruijff, daar had ik zelfs al een handtekening van op een foto waar hij nog op stond met heel kort haar. Ik kreeg hem bij een bezoek dat Cruijffie met Klaas Nuninga bracht aan The American Shop, een spijkerbroekenzaak aan de Veenendaalse Hoofdstraat.

Jan Janssen zag ik in 1967 voor het eerst fietsen op zwart-witbeelden uit Frankrijk, in wat toen ook mijn persoonlijke ontdekking van de Tour de France was. Het begin van een levenslange fascinatie en ook van een loopbaan, maar dat wist ik toen nog niet. Ik wist alleen hoe leuk het was om naar de Tour te kijken, met die Janssen. Hij won een etappe in Carpentras na de klim over de Ventoux en ’s avonds was op het Journaal dat op die berg iets ergs was gebeurd met Tommy Simpson. Ik ging het aan mijn moeder vertellen die achter in de tuin met de barbecue bezig was. Het was voor het eerst dat ik van die Engelsman hoorde en hij was ook meteen dood. Een zonnesteek, zeiden ze eerst. Daarna las ik een ander, voor mij nieuw begrip: doping.

Die glorie, die spanning, die strijd, dat wilde ik vasthouden, anders dan moord en oorlog. Ik begon aan een plakboek, een ringband met een blauwe omslag en zette daar een voorpaginaprent van het weekblad Kuifje op. Een lachende renner op een fiets in een gele trui, zwaaiend met een bos bloemen met een gele wimpel met de tekst RONDE VAN FRANKRIJK. De tekening was gemaakt door Jean Graton, een Fransman die ik kende van de strips over de Formule-1-coureur Michel Vaillant met veel VROOOAAAM op de plaatjes. Die coureur in het geel leek verdacht veel op Michel. Alsof hij uit zijn bolide zo op die fiets was gestapt. Dat kon alleen in strips, óók al zo’n jeugdverslaving. Mijn ouders waren daar niet blij mee, die vonden dat ik goede boeken moest lezen, maar ik had meer met Suske en Wiske, Kuifje en Michel Vaillant. Ik was nog te jong voor goede boeken en ook voor Jan Cremer. Maar niet voor Jan Janssen. Mijn plakboekpraktijk was direct grondig. De schaar ging in de Parolen van drie weken. Het liep af met de eindzege van Roger Pingeon, maar mooi dat Janssen vijfde werd, op 9.47 van de Fransman waar ik niets heldhaftigs aan vond. Stomme Pingeon.

Op 3 mei 1968 breekt in Parijs op de Sorbonne een opstand uit van studenten. Ook Het Parool publiceert de foto’s van de veldslag die daarna ontstaat in de omringende straten: de Boulevard Saint Michel, de Boulevard Saint Germain, de Rue St. André des Arts. Ze zitten nog in het 68-bestand in mijn hoofd: politiemensen in zwart leer die inslaan op ongewapende jonge mensen en het portret van de studentenaanvoerder, een jongen met een beetje bolle kop: Danny le Rouge Cohn Bendit. Waar het precies om ging wist ik niet, behalve dat het lang onrustig bleef in Parijs.

We zouden op vakantie naar Frankrijk, naar Les Landes. Omdat de revolte blijft doorduren en de benzine schaars wordt, krijgt mijn vader steeds vaker te horen: ‘Jullie kunnen beter niet gaan.’

Dat moet je niet tegen de oude George zeggen, dan gaat hij toch. Kort na de oorlog is hij al naar Frankrijk gaan liften, met een paar medestudenten. Ze hebben instrumenten bij zich, verdienen geld met spelen op terrassen. Frankrijk is veel groter dan Parijs alleen.

Dat realiseren mijn vader en moeder zich, als een bevriend gezin besluit om een voorgenomen vakantie in Frankrijk af te blazen en te gaan kamperen in Noorwegen. Ze overwegen: ‘Les Landes is zo ver van de hete brij, dat durven we wel aan.’

Als we vertrekken, eind juni, is de revolte alweer voorbij. De verbeelding heeft maar kort de macht getart. De mei-leuzen blijven over voor de geschiedenis in hun ludieke geestigheid, zoals: Sous les Pavés la Plage. Die wordt later vrolijk gejat door Loesje in de vertaling Onder de stoep ligt het strand.

In Les Landes gaan wij naar het strand van St. Girons, vlakbij Léon. Dat ligt weer niet zo ver van Dax vandaan. Daar heeft in 1951 Wim van Est gewonnen en als eerste Nederlander de gele trui aangetrokken, weet ik dan al uit een historische ranglijst die ik ergens uitknip.

De boer waar we een onderkomen hebben gevonden, heeft televisie, met de Tour de France. Het is de eerste keer dat ik de ronde volg in Frankrijk zelf. In de lage Franse landen aan de zee beleef ik hem mee als Frans zomerfeest, een warme vreugde die ik opnieuw wil bewaren in een plakboek en zo tot de dag van vandaag in mijn bestaan gekleefd blijft.

Het is bijna veertig jaar later en ik sla de bundel open. Hij is al een stuk dikker dan die van 1967. Ik word weer twaalf. Het binnenblad van de omslag bevat de in vieren gevouwen bladzijde uit Het Parool met de rondekaart van 1968. De kaart laat een aaneengesloten Ronde van Frankrijk zien, met de Grand Départ in Vittel op 27 juni, een uitstapje door België met etappes van Aarlen naar Brussel-Anderlecht en dan terug naar Roubaix. Via Normandië (Rouen), Bretagne (Dinard, Lorient) en langs de Atlantische kust (Nantes, Royan, Bordeaux) komt deze Tour in Bayonne aan de voet van de Pyreneeën. Ze moeten de Aubisque en de Tourmalet over tussen Pau en St. Gaudens en de Pont d’Envalira naar Seo de Urgel in Spanje. In Canet Piage ruiken ze even de Middellandse Zeelucht en dan gaat het via Albi door naar het Centraal Massief (Aurillac). In St. Étienne begint de eerste Alpenrit naar Grenoble, met de Col du Granier, de Cucheron en de Col de Porte. De Col des Aravis en de Col de Colombière liggen op de route van de volgende etappe naar Sallanches, de langste, 242,5 kilometer. Het slot komt met ritten naar Besançon, Auxerre en Melun. Daar begint de finale tijdrit naar Parijs, over 52 kilometer.

Ik klap de kaart dicht en kijk naar de rechterpagina. Een voorbeschouwing van Parool-redacteur Leo Bolle met een foto van Geldermans en Janssen in overleg, in burgerkostuum met stropdassen.

Een kleine stapelkop links:
Etappes
minder
zwaar dan
vorige
jaren

En daarnaast, in grotere letters:

TOUR BEGINT ZONDER GROTE KANSHEBBERS

In een middenkader staan de 110 (!) deelnemers, voor het laatst opgenomen in landenteams. Veertig jaar later lees en tik ik de namen van befaamde coureurs en renners die me ook toen volslagen onbekend waren, als pelotonvulling zonder palmares. In de Franse A-ploeg met ploegleider Bidot zitten Pingeon, Poulidor en Stablinski. Er is een Franse B-ploeg, geleid door De Muer en Louviot, met o.a. Aimar, Etter en Leblanc. In Frankrijk C van Plaud en Caput rijden Bayssierre, Rabaute en Robini. Voor Duitsland komen onder leiding van Preiskeit Wolfshohl en Grossimlinghaus uit. In de Belgische A-ploeg van Cools zitten Sels, In ’t Ven en Van Springel. Voor België B van Schotte rijden Bracke, Godefroot en Van Vrekom. De Spaanse selectie van Langarica herbergt Echevarria, Gomez del Moral en Jimenez. Groot-Brittannië heeft onder Taylor Addy, Denson en Hoban afgevaardigd. De Italiaanse ploegleiders Ried en Bartolozzi sturen jongens als Bitossi, Chiappano en Passuello aan. De Zwitsers/Luxemburgse equipe van Zens en Grieshaber combineert Hagmann, Koechli, Schleck en Smaniotto.

Tot slot is er Nederland met de namen voluit: Ab Geldermans is ploegleider van Jan Janssen, Arie den Hartog, Huub Zilverberg, Wim Schepers, Jos van der Vleuten, Gerard Vianen, Harm Ottenbros, Eddy Beugels, Henk Nijdam en Eef Dolman. Reserves: Jan van der Horst en Jan Hugens.

De situatie van het Nederlandse fietsen was dusdanig dat Nederland B niet kon worden samengesteld. En Geldermans had, opvallend, een paar sterke Oranjerijders niet bij zich. Bolle schreef: ‘Nu “azen” als de Italianen Felice Gimondi en Giani Motta niet meerijden, en bovendien de Belgische wereldkampioen Eddy Merckx niet start, kan het een open strijd worden. Ook het niet verschijnen van de vijfvoudige winnaar, de Fransman Jacques Anquetil, die overigens door Tourbaas Felix Lévitan in een televisie-interview als een oude kansloze man werd beschreven, is een factor die dit in de hand werkt.

De kansen van de Nederlanders zijn behoorlijk. Jan Janssen, die al driemaal het puntenklassement heeft gewonnen, is een goede kanshebber. Het is echter jammer dat ploegleider Ab Geldermans niet beschikt over de oorspronkelijk opgestelde Rini Wagtmans en Harrie Steevens. Zij worden vervangen door Henk Nijdam en Eef Dolman en dat is wat Nijdam betreft een duidelijke veroudering. Als Jan Janssen voldoende steun krijgt van zijn ploeggenoten, en dat is zeer goed mogelijk nu “rebel” Gerben Karstens niet in de ploeg is opgenomen, dan maakt hij een redelijke kans.’

Bolle maakt melding van de verscherpte dopingcontrole, ingevoerd door de Tourleiding. Hij merkt daarbij afsluitend op: ‘Bij het controleren van zes renners uit een veld van 110, waarbij bovendien vaststaat dat de eerste drie zeker worden gecontroleerd, is de kans om een “gedrogeerde” renner te betrappen wel bijzonder klein.’

Dan volgt een interview met Geldermans, gedateerd 20 juni 1968, een week voor de Tourstart. Kop onder de foto van de gesticulerend betogende Beverwijker: ‘Ik heb ’n zeer sterke ploeg’

Het Parool-interview heeft plaatsgehad in Geldermans’ sportzaak. Hij heeft er zin in, telt de dagen af. Acht dagen voor het vertrek in Vittel is hij ongeduldig en maakt zich ook zorgen. Hij is op zijn hoede om nog meer uitspraken te doen over doping. Het is hem de voorgaande maanden kwalijk genomen dat hij al te openhartig over stimulantia sprak. Hij is ook terughoudend over de chauffeur die geen vrij kon krijgen van zijn baas: Piet Liebregts. Er is zelfs sprake van een ‘chauffeurskwestie’. Een en ander doet geen afbreuk aan Geldermans’ optimisme. Met licht enthousiasme zegt hij: ‘Ik geloof dat ik wel mag zeggen dat we buitengewoon sterk zijn.’

Er is ondertussen een andere kwestie geweest, een zaak van kopmanstatus en knechtschap.

‘Met Wagtmans en Steevens waren er in het begin wat moeilijkheden,’ legt Geldermans uit. ‘Die jongens vonden dat ze nog te jong waren om nu al als knecht van Jan Janssen te gaan fungeren. Ik ben er echter van overtuigd dat ze in hun hart toch best meewilden. Nee, ik geloof meer dat hun ploegleider erachter zat.’

Het was conflictstof die rees tijdens de mei-revolte van Parijs en daarin kwamen niet geheel toevallige parallellen voor. Rini Wagtmans was in dit geval de opstandige student die niets moest hebben van ondergeschiktheid aan Janssen, juist de man die in Frankrijk vanwege zijn bril Le Professeur werd genoemd.

Geldermans hield zelf niet zo van de betiteling kopman, ook al was hij zelf waterdrager geweest voor Jacques Anquetil. De terminologie lag niet goed in Nederland, maar dat had niet zozeer met de opstandige jaren zestig te maken. Geldermans zei het zo: ‘We zijn het er nu over eens dat Janssen de “beschermde”renner moet zijn. Nee, geen kopman. Dat doet zo akelig aan. Zo van één grote en negen knechten.’

Het is voor het eerst dat hij als ploegleider optreedt, maar hij kan wel een zekere autoriteit ontlenen aan zeven Tourdeelnames, waarin hij een keer de gele trui droeg. Hij mag blij zijn met ervaren jongens met wie hijzelf nog heeft gefietst: Zilverberg, Van der Vleuten, Den Hartog. En Janssen, uiteraard.

Om de dopingkwestie kunnen ze toch niet helemaal heen. Het stuk vermeldt dat renners en begeleiders zonder uitzondering een verklaring hebben moeten ondertekenen dat ze geen verboden middelen zouden gebruiken of toedienen.

Geldermans heeft er zijn twijfels over: ‘Kijk maar naar de Ronde van Italië. Daar is ook zo’n verklaring getekend en toch worden er negen renners “betrapt”.’

Hij legt uit hoe graag hij een dokter had meegenomen, maar dat de verantwoordelijkheid voor zo’n man nog te groot is. Stel dat er iets gebeurt, dan staat zo’n arts vreselijk zwak. Het zou anders worden als het reglement een dokter bij elke ploeg voorschreef. Dat zou door de UCI veranderd moeten worden. Dik een week voor de Tour zwijgt Geldermans er liever over. Het principe is: doping is verboden, dus doping wordt niet gebruikt, noteert de verslaggever.

Een plakboekpagina verder is de Tour van ’68 begonnen. Foto van Janssen met zonnebril in de tijdrit van Vittel, schuin naar rechts hellend. De kop links ernaast: Janssen kwam net iets tekort voor Gele Trui. Daaronder de lead: ‘VITTEL, vrijdag – Bijna drie kwartier heeft Jan Janssen donderdagavond de illusie gehad de eerste drager van de gele trui te zijn in de 55ste Ronde van Frankrijk. De voorlaatste rijder in het kleine tijdritje, de slanke, donkerharige 24-jarige Straatsburger Charly Grosskost bleef echter twee en drieënzeventighonderdste seconde beneden de tijd van de Nederlander wiens 8 min. 29.90 seconden lange tijd onaantastbaar had geleken. Grosskost, Janssen en in iets mindere mate Poulidor vormden overigens een klasse apart op deze heerlijke zomeravond.’

Doorbladerend vordert de Tour naar het zuiden in koppen die al genoeg over het verloop van de eerste week vertellen.

Na Esch-sur-Alzette: TWEEDE TRIOMF VAN CHARLEY GROSSKOST

Roubaix: VAN SPRINGEL NAM GELE TRUI OVER

Rouen: GENET REED VAN SPRINGEL UIT DE GELE LEIDERSTRUI

Lorient: OTTENBROS NIET ERG BLIJ MET VIERDE PLAATS

Nantes: VIANEN ZAG ZICH ZEGE NOG ONTGAAN

Royan: JANSSEN KWAM WEER IETS TE KORT IN DE EINDSPRINT

Het verhaal van die dag opent met een litanie van de bebrilde Nootdorper: ‘Het mag gewoon niet. Iedere keer zijn wij vlakbij de winst en steeds komen wij niet verder dan de tweede plaats. Vandaag zat ik bij Van Ryckeghem aan het goede wiel, maar ik kon hem niet meer voorbij komen. Er was geen spandoek dat de finish aangeeft, dan mis je een richtpunt. Nu zag ik wel op de weg de aanduiding voor de laatste 200 meter staan, maar je bent toch even verrast.’

Ook in Bordeaux, die ‘Nederlandse stad’, wint in 1968 een Belg: Walter Godefroot finisht, gelet op de foto, een lengte voor nummer twee, Barry Hoban.

De Sud-Ouest, de regionale krant van Les Landes, leverde me als jonge plakboekredacteur een rijkdom aan fotografie over de rit naar Bordeaux. Mooi en intrigerend is die ene op de pagina linksboven. Beeld van de mislukte ontsnapping van een trio kleine renners, op de grote metalen brug vlak voor Bordeaux. Onder hen, heel goed herkenbaar, de renner die een jaar later ploegmaat van Janssen werd bij BIC en daarna veel grotere bekendheid zou krijgen als journalist bij L’Équipe en baas van de Tour. Maar dat wist ik allemaal nog niet toen ik mijn eigen vertaling van het Franse onderschrift onder de foto balpende: ‘Leblanc, Wilde en In ’t Veld ontsnapten een tiental kilometers voor de finish maar ze werden weer ingehaald.’

Het wordt maandag 8 juli 1968. Een fabuleuzefantastischmachtigmieterse dag in mijn jonge bestaan als Tourvolger. We gaan erheen! Ik ga naar de Tour kijken met pa en ma en mijn jongere broers Jasper en Marc! Iets mooiers bestaat niet. Strand, zee, allemaal leuk, maar dat kenden we ook al van vakantie in Zeeland. Naar de Tour, dat is heel ander vakantiewerk.

Mijn vader, de oude George, onder neven en vriendjes bekend als oom Sjors, is een kenner. Heeft Coppi en Bartali nog gezien bij de Grand Départ in Straatsburg, 1953. Hij weet dat de Tour komt met wegafzettingen en dus stuurt hij zijn gezin al heel vroeg naar een plek langs de weg tussen de pijnbomen van de Landes, tussen Bordeaux en Bayonne.

Ik kijk het onderweg met grote jongensogen aan: agenten met zwarte laarzen op motoren die zo meteen de weg gaan afzetten en de Tour is er helemaal nog niet, nog lang niet!

Zo leer ik de Tour kennen als een evenement van lange, lege, stille wegen onder de zon. Een parcours zonder wedstrijd, maar vol verwachting van de koers die komen gaat. Uren zitten we zo langs de kant in de hitte en er gebeurt niets, we ginnegappen maar wat, eten van het stokbrood dat mam heeft meegenomen en we wachten en we weten niet wanneer ze precies komen, behalve het tijdstip dat in de Sud-Ouest stond. Er is niet veel te beleven aan de Tour de France, eigenlijk. Maar wat is het geweldig om te weten dat hij in aantocht is, om zo langs de weg te zitten!

Dan komen, opwinding!, opwinding!, motoren met andere agenten met zwarte laarzen. En claxonnerende reclameauto’s met zwaaiende meisjes die van alles op straat gooien. Papieren uitvouwpetjes met Mon Fruit préfère une Banane en Singer, machines à coudre, à tricoter, machines à laver, réfrigérateurs cuisinières, téléviseurs, aspirateurs en CAMPING GAZ en BUTAGAZ Butane Propane.

We grissen ze van de weg. Dan wordt het weer stil, de weg weer leeg, minstens een halfuur, bijna een uur. Wanneer komen ze nou, pa? Het wachten op de Tour kan knap lang duren.

Het peloton heeft geen haast op deze hete maandag.

Wandeletappe.

Hebben we daarop zitten wachten?

Sloom komen ze voorbij fietsen. Middenin het peloton, aan de rechterkant, mijn kant, komt hij langs, op nog geen meter afstand, rechtopzittend, drinkend uit zijn bidon.

Janssen.

Wat is hij reusachtig, in het oranje. En wat is hij écht!

Ik heb Janssen gezien!

Het duurde een seconde.

Het plakboek telt vier van die kleurige papieren reclamehoedjes, op elke pagina één. En twee pagina’s met hoe het verderging, nadat we ze hadden ingepakt en het peloton voorbij hadden zien peddelen.

EINDELIJK ENIGE STRIJD IN TOUR

JAN JANSSEN WERD VOOR VIERDE KEER TWEEDE

Meneer ANP heeft in de perszaal van Bayonne geschreven: ‘De tiende rit heeft de Ronde van Frankrijk een klein beetje opgericht uit de indolentie en de verveling van de laatste dagen. In het laatste gedeelte van de etappe van Bordeaux naar Bayonne (202,5 km) is er gestreden, waren er ontsnappingen, was er het drama van de man (Metcalfe) die het net niet haalde, en demonstreerde de Nederlandse ploeg een fraai stuk samenwerking, dat voor de zesde keer in totaal en voor de vierde keer in deze ronde Jan Janssen niet meer dan een tweede plaats opleverde.’

Janssen juichte wel op de velodroom van Bayonne, voor Barry Hoban (3), Franco Bitossi (4), Walter Godefroot (5) en Harm Ottenbros (6). Hij wist niet dat de Fransman Gilbert Bellone op een kilometer voor de streep was weggesprongen uit een vluchtgroep, die vlak daarna werd ingehaald door het peloton. Zo kwamen er in sommige kranten twéé juichfoto’s. Eentje met de Fransman solo, twee armen in de lucht en de ander met de Nederlander met alleen zijn rechterarm omhoog en acht renners achter zich.

De zaterdagavond ervoor is in KRO’s radioactualiteitenrubriek Echo een opzienbarend interview van verslaggever Henk Visser met oud-ploegleider Kees Pellenaars uitgezonden. Het wekte direct groot tumult in wielerminnend Nederland, maar in Les Landes vernamen wc er niets van.

In vet Brabants had Pellenaars voor de roomse microfoon gezegd: ‘Als Jan Janssen een kans maakt om de Tour te winnen, nou dan heeft mijn schoonmoeder die ook.’

De maandag erna is Klaas Peereboom voor Het Parool extra verhaal gaan halen bij Pellenaars thuis in Breda. De voormalige ploegleider van Wim van Est en Wout Wagtmans komt op de foto met een dikke sigaar voor de televisie met een beeld van de juichende Janssen in Bayonne.

Pellenaars zegt: ‘Janssen durft niet offensief te rijden, dat weet toch iedereen. Een paar jaar geleden had hij de kans om de Tour te winnen, maar wat gebeurt er? Janssen laat de man die het gevaarlijkst voor hem was gewoon weglopen, hij kon gewoon die gele trui niet verdedigen.’

Het is een en al Pellenaars-gesmaal, twee en een halve ingeplakte kolom lang.

Over Janssen doorfoeterend: ‘Janssen komt eigenlijk van alles iets te kort. Sprinten kan hij, maar hij hoort niet bij de groten. Hij kan ook klimmen, maar daarin komt hij ook iets tekort, hij is een behoorlijke tijdrijder, maar ja, net iets tekort hè? Waarom won hij vroeger zo vaak de sprint? Omdat hij zo brutaal was en dat durft hij nou niet meer. Hij is wat ouder geworden.’

Over doping: ‘Jan Janssen komt aanzetten met een persoonlijke soigneur. Maar deze José Vidal is toevallig de grootste drogeur aller tijden, het is de eerste verzorger die met hormonen werkt.’

Over Geldermans: ‘Ach, Geldermans was als renner een schoenpoetser van zijn kopman, hij kwam het toiletpapier aandragen, het is een stroopsmeerder, een mouwveger. Hij heeft met Arie den Hartog in dezelfde ploeg gezeten en dan nou zeker de baas spelen over Arie den Hartog? Zoiets kan toch niet. Nee, tegen Janssen kan Geldermans niet op.’

Op de televisie hebben ze Bellone zien winnen en Janssen zien juichen en hem op de radio tegen Theo Koomen horen zeggen dat hij meende gewonnen te hebben.

Pellenaars weer: ‘Janssen ziet die Bellone toch op de baan rijden? Wat is dát nou?’

Het wordt Peereboom te veel. Zijn slotzin: We gaan maar naar huis.

De eerste ontmoetingen met de bergen worden ingeluid met twee gruwelcartoons naast het Pellenaars-interview. Franse tekeningen. Op de bovenste duwt een vertwijfelde renner een driewieler met twee voorwielen als kogels tegen een berghelling op, met rotsen aan weerszijden die eruitzien als kwaadaardige paddenkoppen. Op de prent eronder komt er een renner met een hand voor zijn verschrikte gelaat op een iel fietsje uit de tunnelmuil van een doodshoofdschedel gesneld in de afdaling van een doodskoppenrotslandschap.

De etappe van Bayonne naar Pau door de basses Pyrenées levert nieuwe schade op voor de Oranje-equipe. Na Jos van der Vleuten die al in de eerste rit moest opgeven met maagklachten en Huub Zilverberg die in Rouen te laat finishte, wordt nu Gerard Vianen uit de strijd genomen, omdat hij na de tijdscontrole binnenkwam. Janssen was niet optimistisch, voorspelde dat er met de heersende warmte ‘bosjes coureurs’ zullen uitvallen. ‘Dat zullen dan niet alleen Nederlanders zijn.’

Wim Schepers was gevallen in een afdaling, kwam ook te laat binnen, maar de Limburger kreeg pardon, omdat de val was veroorzaakt door een aanrijding met een volgauto. Dé foto van de dag toont Harm Ottenbros, diep door de knieën bukkend met de handen op de rand van een grote emmer met daarin zijn hoofd, zijn fiets naast zich liggend.

Ottenbros bevindt zich onder de vijftien coureurs die daags na deze opname uitvallen in de tocht over de Aubisque en de Tourmalet, samen met Wim Schepers en Henk Nijdam. Meneer ANP schrijft: ‘De verschrikkelijke warmte maakte de 226 kilometer van Pau naar St. Gaudens tot een hels traject.’ Het plakboek toont Franse foto’s van Spanjaard Perez Frances met bebloede kop na een val en Fransman Jourden, flauwgevallen langs de weg.

Nederland is nu nog met vier man over: Janssen, Den Hartog, Beugels en Dolman. Tot geluk van de laatste, die met vier anderen te laat binnenkwam maar pardon kreeg van de jury. Het is in alle misère voor Oranje ook de ommekeer van het gebrek aan fortuin. België blijft domineren met een ritzege van Herman Van Springel in Seo de Urgel en met ploegmaat George Vanberghe die de gele trui die hij al vanaf Dinard draagt, veilig over de Pyreneeën brengt.

Dan komt in Canet-Plage bij Perpignan de innig gewenste Nederlandse zege.

DOLMAN BRACHT JAN JANSSEN DE TRIOMF

Meneer ANP schreef het droogjes op: ‘Er zijn dagen in de Ronde van Frankrijk dat de wielrenners eigenlijk net zo goed per auto van de startplaats naar een punt op enkele kilometers van de finish kunnen worden gebracht. Daarna kan het complete veld zich gereedmaken voor de eindsprint. Zo’n etappe was de veertiende, de eerste die Nederland winst bracht: door Jan Janssen.’

Opwekkende apotheose na zoveel saaiheid. Vooral door de manier waarop. Janssen vertelde: ‘Ik heb echte ploegmaats. Jammer dat er nog maar drie zijn. Zoals Eef het heeft gedaan, is geweldig. Wij hadden niets afgesproken, maar dat gaat vanzelf. In de laatste bocht voor de streep ben ik weggegaan. Juist op het goede moment maakte Dolman het gat open en toen was het voor mij alles of niets. Winnen of vallen. Ik heb het risico genomen, wij hadden tenslotte nog niks gewonnen.’

Het is nog een dikke week. Meneer ANP schetst de moeilijkheden die nog komen tussen Albi en Amillac en in de Alpen. Hij noemt zes renners voor wie de bergen eerder vriend dan vijand zijn, in volgorde van hun rangschikking van dat moment: Pintens, Poulidor, Gonzales, Van Springel, Pingeon en Jimenez. Twee Fransen, twee Belgen en twee Spanjaarden.

Meneer ANP vermoedt bij de laatste twee de eindwinnaar in Parijs, omdat de Spaanse ploeg van Dalmatio Langarica zo’n voortreffelijke eenheid is. Bij de Fransen is het anders, door de rivaliteit en na-ijver tussen Poulidor en Pingeon. Geen woord over kansen van Janssen. Hij staat dan dertiende, op 5 minuten en 52 seconden van het geel.

Laag in Les Landes zitten wij op een vroege avond voor de tv met de verhuurder van ons appartement. Een vriendelijke Fransman, die de gasten graag mag jennen over het Nederlandse fietsen in de Tour.

‘Janssen? Pffft, Peut pas gagner, mais non …’

Mijn vader geeft hem ferm van repliek, met een brede glimlach.

‘Bien sûr il va gagner!’

Met die overtuiging, vol spanning, gaan we een paar dagen later naar huis. De vakantie zit erop, de Tour komt in zijn beslissende fase.

In de vijftiende etappe van Font-Romeu naar Albi leek Pingeon heel ver te komen met een aanval op de gele trui. Solo reikte hij naar een voorsprong van bijna dertien minuten. Alles veranderde toen Poulidor over een gevallen motorrijder tuimelde. Een groep met alle favorieten, inclusief Janssen, zette nu een roffelende jacht in. Pingeon won de rit nog wel, maar had nog maar drie minuten en nog wat over. Het plakboek heeft twee foto’s van Poulidor met bebloede neus en voorhoofd.

De zestiende rit naar Aurillac bracht de omwenteling die in de vijftiende al had moeten komen. Het wordt de grote dag van Franco Bitossi die de etappe wint, een mooie dag voor zijn vluchtgenoot Rolf Wolfshohl die de gele trui overneemt en een vreugdevolle voor een Nederlander.

JANSSEN OP RUIM TWEE MINUTEN VAN GELE TRUI

De voorman van Oranje eindigde achter Godefroot als vierde in een achtervolgende groep, die een achterstand had van ruim een minuut. Belangrijk was hun voorsprong op een pak grote verliezers, onder wie Pingeon en Poulidor: acht minuten.

De Italianen en Spanjaarden hebben nu de beste kansen, noteert meneer ANP. Hij sluit af met een veelbetekende zin: ‘Trouwens, ook Jan Janssen is nu een man, waarmee ernstig rekening dient te worden gehouden.’

In de Alpen komt de bevestiging. De Nederlandse held schuift andermaal verder op in de algemene rangschikking.

JANSSEN OP 42 SEC. VAN SAN MIGUEL

In Grenoble heeft Pingeon na een nieuwe solo minuten teruggewonnen en nam Gregorio San Miguel de leiderstrui over van Wolfshohl, die uitgeput was onderuitgegaan in een afdaling. Janssen werd derde, achter Aimar. Het was niet eens zijn beste dag, hij was blij met steun van eigen bodem. Zijn opgeluchte commentaar: ‘Ik heb het geluk gehad dat Arie den Hartog zo fantastisch reed. Hij heeft me op een enorme manier gesteund. En Ab Geldermans heeft mij in moeilijke momenten als het ware naar boven gepraat. Mocht ik geluk hebben, want daar kun je nooit buiten, en donderdag niet veel op Pingeon verliezen, dan geloof ik dat ik ook hoor bij de kanshebbers voor de overwinning.’

Nog fraaier wordt het perspectief tussen Grenoble en Sallanches, in de lange, laatste Alpenrit met aankomst bergop, op de Cordon.

JAN JANSSEN DICHT BIJ GELE LEIDERSTRUI

Herman Van Springel werd de nieuwe geletruidrager na de door Barry Hoban gewonnen bergrit, Janssen verloor niets op Pingeon en finishte 1 minuut en 15 seconden eerder dan Ferdinand Bracke, de Belgische tijdritspecialist en werelduurrecordhouder, die ook bleek te kunnen klimmen.

Meneer ANP stelde vast: ‘Nu hij de gele trui zo dicht is genaderd, denkt Jan Janssen aan een Tourzege en die gedachte gaf hem gisteren de kracht eigenlijk meer te doen dan in zijn macht ligt. Toen hij op de Cordon van zijn zadel stapte, moest hij ondersteund worden.’

Eenmaal op adem zei Janssen: ‘Er zijn er die zeggen dat ik de grote favoriet ben. Maar ik zie zo tegen de tijdrit op. Die is te lang voor mij.’

Hij staat dan op 16 seconden van Van Springel.

Op vrijdagavond 19 juli vervoegt Klaas  Peereboom van Het Parool zich in Hotel des Voyageurs, het onderkomen van de Nederlandse ploeg. Hij noteert dat Janssen, vermoeid na de twintigste etappe naar Besançon, op kamer 209 in slaap is gevallen tijdens de massage door soigneur José Vidal.

Hij is wel op tijd wakker voor het diner met de ploeg, halfzeven. Er is soep, forel, een biefstuk van een half pond, gebakken aardappelen en rauwe groenten, kaas, een halve liter rode wijn, nog wat koppen thee. De Nederlanders zeggen niet veel.

Met de verslaggever gaat Janssen na het eten terug naar kamer 209 en steekt daar een filtersigaret op.

Kan hij de Tour winnen, vraagt Peereboom.

‘Het gaat anders dan men denkt,’ zegt Janssen, een rookpluim uitblazend. ‘Deze Tour is psychisch zo zwaar dat buitenstaanders daar geen flauw idee van kunnen hebben. De kanshebbers zitten zo dicht bij elkaar dat ik, als ik een zware dag goed heb volbracht, de neiging heb om te denken dat de Tour dan is afgelopen. Er zijn dagen dat ik maar één ding wilde: naar huis.’

Hij steekt nog een filtertje op en vervolgt: ‘Ik kan zoveel geven, zo als een bezetene doorgaan dat ik het achteraf een beetje onmenselijk vind, maar ook als ik weer tot mezelf ben gekomen erg tevreden word. Ik weet dan dat ik iets heb volbracht, dat ik niet heb opgegeven, dat niemand me heeft kleingekregen.’

Maar kan hij de Tour winnen?

Janssen: ‘Vóór mij heeft nog nooit een Hollander zo’n geweldige kans gehad om de Tour te winnen als ik nu en na mij zal het nog erg lang duren voor een Hollander zo’n geweldige kans krijgt. Ik móét deze Ronde winnen, ik mag gewoon niet falen. Op 16 seconden sta ik nu, dat is honderdvijftig meter. Het is toch te belachelijk als die honderdvijftig meter mij nou in de weg zouden kunnen zitten en ik wil je ook nog zeggen dat ik niet alleen wil, maar dat ik bovendien een enorm zelfvertrouwen heb.’

Volgens vele kenners is Bracke het gevaarlijkst. Janssen heeft er een hoogst eigen redenering voor, vol psychologisch inzicht. Het typeert zijn intellect.

Hij zegt: ‘Ik beweer dat een tijdrit in de Ronde van Frankrijk, na zoveel dagen van afbeulen, iets anders is dan een rit tegen het horloge waar je je dagen op kunt voorbereiden. Ik beweer verder dat Jan Janssen niet zo fris is als drie weken geleden, maar dat Bracke op zijn minst even vermoeid is. Wie zal dus zondag, als het erop aankomt, psychisch meer belast zijn. Bracke of ik? Ik dacht Bracke. Omdat het zijn specialiteit is zal hij zich niet los kunnen maken van de gedachte dat hij niet mag falen. Psychisch heb ik gewoonweg meer kans om in de buurt van mijn normale gemiddelde te komen dan Bracke en ik zal niet nalaten om dat gemiddelde zoveel mogelijk te benaderen. Ditmaal moet ik winnen, ditmaal wil ik niet het gevoel hebben dat ik door de grond ga omdat ik tweede ben geworden. Statistisch is tweede erg eervol, in werkelijkheid betekent het voor mij niets.’

In Veenendaal zit ik die laatste zondagmiddag stijf van de spanning voor de televisie.

Het is even doffe ellende als Fred Racké een verschil van 25 seconden aangeeft in het voordeel van Herman Van Springel. Daar gáát Janssens Tourzege!

Het bleek foutieve informatie van de tv-reporter, die even daarvoor zélf verkeerd was ingelicht. Janssen heeft zelfs een voorsprong opgebouwd. Een winnende voorsprong, zoals zal blijken op de baan in het Bois de Vincennes. Al is het niet veel, het is genoeg voor een diepe huilbui. En niet alleen van de winnaar.

Snikkend van opluchting en blijdschap loop ik naar buiten, de tuin in, en daar ga ik bij de rododendrons tegen een berk zitten. Dan neemt mijn vader me in zijn armen, bijna net zo ontroerd. Hij had het gezegd in Frankrijk: Janssen gaat winnen.

Ik sla de pagina om waarop hij heeft gezegd dat hij winnen moet. Links staat het voorpaginastuk uit Het Parool van maandag 22 juli 1968. Foto van een breed lachende Janssen, twee armen omhoog in de gele trui, hem zojuist aangetrokken door UCI-voorzitter Rodoni schuin achter zich.

Boven de foto een veelzeggende kop:

JANSSEN WON ‘SCHONE’  TOUR

Eronder de vaststelling van de sportredactie: ‘Onze landgenoot was de sterkste en veelzijdigste renner van de Ronde van Frankrijk, waarin de beslissing in de laatste kilometers is gevallen. Een grootse en blijde dag voor de vaderlandse wielersport, want in deze “schone” Tour heeft Janssen zijn zege zonder stimulerende middelen behaald.’

In Breda is een correspondent langs geweest bij Kees Pellenaars. Zijn omstreden uitspraken hebben hun uitwerking niet gemist, meent hij: ‘Dat Jan Janssen gewonnen heeft vind ik fantastisch. Ik had het echt niet verwacht. En wat die uitlating over mijn schoonmoeder betreft, dat heb ik bewust gedaan. Kijk eens hier, geen sterveling leefde meer mee met de Tour en vanaf het moment dat ik dat gezegd heb, waren Janssen en de anderen uit de ploeg gestimuleerd er meer van te maken dan tot dan toe.’

De krant meldt in een apart stuk dat bij Pellenaars de telefoon tijdelijk werd afgesloten omdat iedereen de conditie van zijn schoonmoeder wilde weten.

In een hoofdredactioneel stuk van Het Parool lees ik: ‘Het was een formidabele prestatie, volkomen gelijkwaardig aan de triomfen van vroegere winnaars van de Tour. In het verleden was er dan nog wel eens enige twijfel of het winnen van een tijdrit zonder stimulerende middelen had plaatsgevonden. In deze editie van de Ronde van Frankrijk, waarin door de voortdurende controle “schoon” is gereden, lijkt het uitgesloten dat Janssen over andere bronnen van energie heeft beschikt dan zijn kwaliteiten en zijn “moraal” zoals de renners het vertrouwen in eigen kracht noemen. De overwinning van onze landgenoot is er des te sprekender door .

De zondag van de 21ste juli 1968 was een grootse en blijde dag voor de vaderlandse wielersport. Na de vreugdevolle beelden van het wielerstadion in Vincennes misschien ook voor Kees Pellenaars en zijn schoonmoeder.’

Helemaal rechts een kolom uit De Telegraaf met andere commentaren.

EEF DOLMAN: ‘De buit is binnen. Wat een slot, geweldig.’

ARIE DEN HARTOG: ‘Hij is een moordkerel voor ons geweest. Hij had meer aan zijn hoofd dan die gedecimeerde ploeg. Daarin heeft hij zich ook een kampioen getoond.’

EDDY BEUGELS: ‘Het was alsof ik droomde toen ik het hoorde…’ 

AB GELDERMANS: ‘We hebben het allemaal verschrikkelijk moeilijk gehad. Ik ben zo trots als een aap. Jan Janssen is voor mij de allergrootste.’

Onder de kolom staat een spotprentje: Pellenaars over de knie van een oude vrouw met heur haar in een knot. Ze zegt: ‘ … en ik zal je leren om met je schoonmoeder te spotten!’

Tien vel totaal bevat het plakboek over die ongekend glorieuze afloop. Met foto’s van Janssen voluit bij het binnenrijden van het stadion van Vincennes, Janssen voor de microfoon van Jan Wauters, Janssen met Cora en de kleine Karin, Janssen op de schouders van dolblije landgenoten.

De Parijse correspondent van Het Parool heeft aandacht voor uiteenlopende Frame visies op de Nederlandse zege. Hij weet dat Jean Bobet, broer van de grote Louison en ‘waarschijnlijk de bekwaamste wielerverslaggever van Frankrijk’, Janssen ‘met beslistheid’ als zijn favoriet zag. En Le Figaro verdedigde de Nederlander tegen de bewering dat hij te weinig had aangevallen: ‘Janssen heeft zich onmiddellijk comfortabel in de kopgroep geplaatst en heeft zich daar in verdedigende positie genesteld. Dat was zijn goed recht, want hij had haast geen equipe meer over. De grote fout van de tegenstanders is geweest dat ze zijn krachten in de tijdrit hebben onderschat.’

Meneer ANP noteerde uit de mond van de winnaar: ‘Ik heb als Nederlander gewonnen met maar drie man, dat is toch geweldig. Geloof mij, ik voel mij honderd procent Nederlander, maar ik blijf in Frankrijk fietsen. Ik heb het goed hier, ik ben populair.’

Meneer ANP is Jaap Klokkemeijer (1933). Met zijn accreditatie met Agence Néerlandaise erop hoste hij die historische middag eerst met de Nederlandse supporters mee, zij het op enige afstand, niet vanwege de objectiviteit, maar om niet onder de voet gelopen te worden. Hij behoorde tot het selecte gezelschap Nederlandse volgers met naast Fred Racké en Theo Koomen, bekend van tv en radio, prominente wielerschrijvers als Theo Nolens en de nog jonge Jean Nelissen.

Veertig jaar na dato toont Klokkemeijer zich aangenaam verrast om geconfronteerd te worden met zijn eigen stukken uit mijn geplakte archief.

Minzaam als altijd zegt hij: ‘Het ging stappie voor stappie. Voor mij is het nog altijd zo dat Van Springel en Bracke de favorieten waren om de gele trui te dragen. Bracke werd geacht de achterstand in te lopen en Van Springel om zijn voorsprong te kunnen handhaven.’

Hoe was dat dan in Nederlandse perskring, wat smoesden ze in de perszaal?

Klokkemeijer verzucht: ‘Janssen was niet de meest prominente tijdrijder in die tijd. Ik denk dat het ons overvallen heeft. Zoals die hele Tour ons overvallen heeft, omdat-ie in een ploegje van vier is aangekomen.’

Er was iets anders dat heel gunstig uitviel voor Janssen, herinnert de reporter zich. Om meerdere, geladen redenen.

‘Hij had ook faam in Frankrijk. Hij had twee jaar daarvoor de Tour vergokt aan Aimar. Achteraf realiseer je je dat er behoefte was om voor Janssen iets terug te doen. Van Springel of Bracke zouden geen grote winnaars zijn geweest in de ogen van de Tourbazen Goddet en Lévitan. Het zou kunnen zijn dat er om die redenen geen dopingcontrole is uitgeoefend bij Jan. Dat schreven wij niet, want dat wisten wij toen niet.’

Ze gingen er ook niet kritisch naar zoeken, als Nederlandse journalisten.

‘Nee, want het is eigenlijk ongelooflijk dat een Nederlandse sprinter de Tour wint. Als Frans Nypels van De Tijd erbij was geweest, was dat misschien anders geweest. Nypels en Racké zaten in andere jaren vaak bij mij in de auto, die scheten zeven kleuren stront in de bergen. Als verslaggever ging je toen niet naar een dopingcontroleur die je niet eens kende. Die stonden niet in de rondeboeken met hun naam.’

De plasjes werden ingenomen en klaar, en hoe het verder ging, pfoééh … Zo was het volgens Klokkemeijer met de journalistieke scherpte van toen.

‘Dat wisten we niet en dat wilden we niet weten misschien. Ik denk dat de lezers dat ook niet wilden. Vooral niet als er eentje wint, stel je voor. Ook nu nog: we vinden het uitstekend als Vinokourov wordt gepakt, als het Thomas Dekker maar niet is. Wat ik nu zeg over Jan is theorie van later, misschien wel twintig jaar. We hebben er die eerste dag niet bij stilgestaan. Doping in de Tour was geen zaak, althans niet de heksenjacht van tegenwoordig. Hoewel het toen al verscherpt was door het geval Simpson, een jaar ervoor. Ik heb wel het idee gehad: als ze bij Janssen iets hadden gevonden, zou het me niet verbazen als het flesje zoek was geraakt.

Het heeft ook te maken met de allure van de Ronde: er moet een behoorlijke winnaar zijn. Walkowiak in ’56, dat heeft ze geen goed gedaan. De Tour heeft altijd iets gehad van Franse bluf. Ze wilden een grote winnaar hebben en ik denk dat daar door de geschiedenis heen wel concessies in zijn gedaan. Ik zeg niet dat dat geldt voor Jan, maar áls het zo is, zit hij in de groep die niet is gedwarsboomd.’

Met de Tourzege van Jan Janssen ging ik van de lagere school over naar het Christelijke Lyceum in Veenendaal, waar ik vooral goed Frans leerde. De taal van mijn vakanties, de taal van de Tour. Nog twee jaar zette ik mijn plakboekenpraktijken voort, ze werden steeds perfecter, maar toen ik in 1971 de derde zege van Eddy Merckx bijeen moest redigeren, legde ik schaar en lijm weg.

Ik heb dat zo’n 25 jaar later eens durven zeggen tegen Merckx, in een restaurant op Alpe d’Huez.

’k Had ook geen goesting meer gehad, antwoordde Eddy droogjes.

In 1998 ging ik voor Radio Tour de France bij Janssen op bezoek voor een reeks over zijn Ronde van 1968. Het was niet simpel voor Jan om zich elke rit te herinneren. Een paar keer begon hij zijn relaas met: ‘Zware etappe, slecht weer en …’

Hier bracht het plakboek van 1968 uitkomst, dat ik had meegenomen naar Putte, als nuttig document. Het hielp Janssen op weg om rit voor rit, bladzij voor bladzij voor de zoveelste keer voor het eerst de Tour te winnen.

Mijn vader is in februari van dit jaar plotseling overleden, 84 jaar oud. Hij was tot die laatste avond niet weinig trots op mijn vorderingen om de Tour de France naar Utrecht te halen, samen met ambassadeur Jan Janssen.

Ingeplakt of niet, 1968 heeft een heel lange adem, met dat kleine verschil van 38 seconden.


Eerder gepubliceerd in De Muur, nummer 21, juni 2008


 

Leave a Reply