De oude achtervolger en de tijd

Op 15 januari overleed de voormalige baanwielrenner Piet van Heusden op 93-jarige leeftijd. De Amsterdammer was viervoudig Nederlands kampioen achtervolging en werd in 1952 wereldkampioen in het Parc des Princes in Parijs, door in de finale de Italiaan Mino de Rossi te verslaan. Muur-auteur Wiep Idzenga zocht hem in 2016 op en schreef het onderstaande verhaal over het sympathieke Amsterdamse straatschoffie.


Door Wiep Idzenga


Corvos 00014449 006

Foto Wessel Van Keuk/Cor Vos ©


Echt zomer wilde het maar niet worden, de temperatuur had die augustusnacht het vriespunt aangetikt. De twee vrouwen die hun hond uitlieten op een grasveld in een rustige buurt van Uithoorn draaiden het gezicht verlangend naar het bleke zonnetje. Dat er een oud-wereldkampioen in hun wijk woonde wisten ze niet. Het adres kende een van hen wel. Haar nauwgezette beschrijving van de looproute ernaartoe verried een verleden bij de padvinderij. Als ze straks thuis zou komen na de wandeling met de hond ging ze meteen op internet speuren naar die wielrenner. Zoveel beroemde mensen woonden er niet in Noordwest-Uithoorn. De andere vrouw knikte terwijl ze met haar in een plastic zakje gestoken hand de uitwerpselen van haar labrador van het natte gras schraapte.

De wielrenner rommelde in zijn huis in paperassen die in een hoek van de eettafel waren opgestapeld. Ernaast lagen een iPad en een iPhone. Toen hij zag dat zijn bezoek was gearriveerd spoedde hij zich naar de openstaande voordeur. Op zijn 87ste was Van Heusden een kwieke, gesoigneerde man, die net zo sierlijk oud was geworden als hij in de jaren vijftig op de fiets had gezeten. Gestoken in een blauw geblokt overhemd en een strak gestreken, blauwe plooibroek leunde hij soepel tegen de deurpost. Kijkend door de wimpers zou dit de jonge Nederlandse pistier kunnen zijn, klaar om op de wielerbaan iedereen te snel af te zijn op zijn specialiteit, de vier kilometer achtervolging.

Van Heusden wilde zijn gast nog even onder vier ogen spreken voordat ze het brede woonhuis met veel glas en een plat dak binnen zouden gaan. ‘Ik ben momenteel voltijds mantelzorger,’ zei hij. Zijn stem was zachter en lager dan anders. Hij liet zich nog geregeld zien bij wielergelegenheden en bij activiteiten rond het olympisch stadion in zijn geboortestad Amsterdam. Dan zat hij nog vol branie en sterke verhalen, die werden opgesierd met een vloek, een ‘klote’ en een ‘kolere’. Nu oogde hij bezorgd. Met zijn vrouw Fokje, geboren in 1928, ging het niet zo goed. Ze zat binnen in een luie stoel met haar been omhoog, na een ongelukkig val op de camping in Frankrijk. Van Heusden had met zijn ‘moppie’ te doen. Ze had vaak hevige pijn en de wond genas in slow motion.

Van Heusden deed de was en de afwas, kookte hun potje en nu smeerde hij de broodjes voor de lunch. Hij deed het allemaal al weken zonder een onvertogen woord, maar als je doodstil was kon je zijn wielerhart horen huilen. Hij miste zijn ritjes over de Amsteldijk richting Amsterdam, soepel peddelend op zijn aluminium Koga Miyata langs het wuivende riet. Gestoken in de nieuwste fietskleding ging het tegenwoordig niet veel harder meer dan 24 kilometer in het uur, de helft van zijn topsnelheid in de jaren net na de oorlog, maar hij fietste dus hij bestond. Van Heusden had in Frankrijk ook geen moment getwijfeld toen zijn vrouw was gevallen: ze gingen direct naar huis, naar hun eigen dokter. Pas later realiseerde hij zich dat hij misschien wel de laatste kans had gemist om nog een keer zijn geliefde La Semaine Fédérale te rijden. Al vijfentwintig jaar sloten Fokje en Piet hun vakantie aan de Franse kust af met de etappekoers van een week. Ieder jaar was er een andere regio in Frankrijk die duizenden mannen en vrouwen met kromme sturen welkom heette.

   Hij haalde zijn schouders op als vrienden en bekenden zich erover verbaasden dat hij, op zijn leeftijd, nog op de weg reed. Veel te gevaarlijk. Soms reageerde Van Heusden wel en dan had hij het over ‘sterven in het harnas’ en ‘niet achter de geraniums’. Waren ze nu helemaal? Niet meer rijden? Desnoods kocht hij een elektrische fiets. Het was al erg genoeg dat hij niet meer op de baan reed.

   Afgelopen seizoen was de eerste winter in ruim 60 jaar geweest dat hij niet op de wielerbaan had gereden. Het jaar ervoor was hij door stuurfouten van anderen twee keer ‘op zijn bek gelazerd’. Een paar jaar eerder had hij op de baan van Sloten zijn sleutelbeen al gebroken en de banden eromheen afgescheurd. Zijn vrouw wist wel dat fietsen zijn eerste liefde was en zij zijn tweede, maar het moest niet zijn dood worden, zei ze. Piet had geluisterd, maar het was ee zware beslissing geweest. 

Piet van Heusden was een echte Amsterdammer, een straatschoffie uit een armlastig arbeidersgezin. Hij groeide op in Amsterdam-West, op het Mercatorplein, het door architect Berlage bedachte hart van een trotse arbeidersbuurt. Zijn moeder pakte alles aan om haar enig kind te voeden. Na de oorlog bracht ze Het Parool rond die ze al tijdens de Duitse bezetting illegaal verspreid had. Ze ging ook voor Buma/Stemra de kroegen langs om bij te houden welke plaatjes er gedraaid werden. Piets tweede vader was letterzetter in een drukkerij. Piet ontdekte in 1955, toen hij op het gemeentehuis was voor zijn trouwerij, dat zijn biologische vader al drie jaar dood was. Die man aan wie hij geen herinneringen had woonde en werkte een tijdje in Frankrijk als chauffeur voor een consul. In die Parijse tijd was het huwelijk met Piets moeder gebarsten. Halverwege de jaren veertig informeerde zijn vader nog wel of ze de oorlog overleefd hadden, maar zijn trotse moeder wilde niks met hem te maken hebben.

Zijn tienerjaren in de oorlog, pure armoe was het. ‘Als ik kon stelen, deed ik het. Bloembollen, suikerbieten, de blokjes uit de tramrails peuteren voor het koken.’ In het laatste oorlogsjaar stookten moeder, Piet en de inwonende opa uiteindelijk ook de deuren en de trapleuningen op. Van Heusden was zo mager als een rat. Wat zijn moeder nog aan spullen had – textiel, ringen en speldjes – ruilde ze bij de boeren voor eten. Ze liep er met Piet helemaal voor naar Hoorn. ‘Ma bedelde voor mij,’ zei Piet terwijl hij over onze hoofden door het raam naar buiten staarde, ‘en weet je wat ik deed?’ Hij pauzeerde even. ‘In de eerste week na de bevrijding was er helemaal niets meer, we kregen met z’n drieën een half brood per week. Ik maakte daar stiekem een inkeping in om te zien of iemand ervan gegeten had. Jezus jongen, ik had zo’n honger, ik vertrouwde mijn eigen moeder en opa niet meer.’

Zeven jaar later, in augustus 1952, keek Van Heusden op een zaterdagnacht het verlichte Mercatorplein rond. Vanaf de schouders van een paar buurtgenoten had hij er goed zicht op. Om hem heen stonden een paar duizend juichende mensen, zijn naam werd gescandeerd. Op de stoep voor zijn huis op nummer 17 was met kaarsjes en lampionnen de zin ‘Hulde aan onze wereldkampioen’ gevormd. Van Heusden keek nog eens om zich heen en ineens viel het hem op dat het op zijn zo vertrouwde plein nog zo kaal was. Voor de bomen die hij vooral in de koude hongerwinter heimelijk had helpen omhakken was nog niets in de plaats gekomen.

In de eerste jaren na de oorlog had niets erop gewezen dat Piet van Heusden spoedig ’s werelds beste amateur zou zijn op de achtervolging. Hij voetbalde bij Vespucci en daarna korfbalde hij een tijdje. Erg getalenteerd was hij niet, eigenlijk wilde hij liever een individuele sport doen. Hij was in de oorlog een paar keer het olympisch stadion binnengeglipt om naar stayerswedstrijden te kijken. Hij keek met ontzag naar de baan met de rondrijdende volkshelden Arie van Vliet, Jan Derksen en Cor Wals. Die laatste zag hij koersen in een shirt met de runetekens van de SS. Pas na de oorlog, toen Wals veroordeeld werd voor zijn lidmaatschap van de Waffen-SS en zijn rol als kampbewaarder, begreep Van Heusden de betekenis ervan. In de opbouwjaren fietste hij op een dag achter jongens aan die wel vaker het Mercatorplein passeerden met wielen en een frame op de rug. Het waren Henk Faanhof, Henk Meesters en Ad Schotman. Ademloos keek Van Heusden een middag naar hun training in het olympisch stadion.

   Zelf had hij sinds 1948 een zelfgebouwd fietsje. Hij had de spatborden eraf gesloopt en het gewone stuur vervangen door een krom. Hij reed ermee door het opkrabbelende Nederland, van jeugdherberg naar jeugdherberg. Als hij wielrenners tegenkwam probeerde hij ze een tijdje bij te houden. Hij ging ook aan wedstrijden meedoen. Al in zijn eerste koers, de Ronde van Noord-Holland, bleek dat hij als wegrenner nogal wat beperkingen kende. Brildrager Van Heusden haatte de regen en de vele bochten bij criteriums. Tussen de wielen rijden deed hij ook niet graag.

   In het najaar van 1951 kwam hij erachter dat in zijn eentje hard rondjes rijden op de baan hem beter lag. Wat heet, de vermaarde hardrijder en Piets clubgenoot bij wielervereniging Olympia, Jan Mehagnoul, werd meteen gedubbeld toen hij Van Heusden als sparringpartner vroeg. Hij won ook meteen het clubkampioenschap achtervolging door verrassend Patsi Willekes te verslaan, de Nederlandse kampioen van 1950. Om meer te kunnen trainen had Van Heusden zijn baan als elektromonteur opgegeven. Hij werd broodamateur. Het was de tijd dat elke Amsterdamse buurt nog een eigen straatomloop had, zoals de Ronde van het Vondelpark, de Ronde van het Admiraal de Ruyterkwartier en de Ronde van de Indische Buurt. Met premies en prijzen probeerde Van Heusden een beetje uit de kosten te komen. Hij ging op de fiets ook naar koersen in Brabant en sliep er bij boeren in de hooischuur. Als hij een worst of een zak kolen won ging dat naar zijn moeder. Horloges, fluitketels en strijkijzers verpatste hij aan een bevriende kruidenier. De ster van Van Heusden steeg snel, maar dat ontging de wielerunie.

   In juni 1952 kregen 32 renners een startbewijs voor het NK achtervolging voor amateurs, Van Heusden niet. Hij kreeg pas een plekje op de reservelijst na een sterke lobby van zijn club Olympia. Tot de afmelding van Nico van Est, een broer van Wim, zat Van Heusden vijf uur lang op een bankje langs de baan van het olympisch stadion te wachten. Hij won meteen vijf ritten op rij, inclusief de finale. Van Heusden was Nederlands kampioen.

   Twee maanden later reisde hij af naar het WK in Parijs. ‘Je wordt wereldkampioen, Piet’, zei zijn vrouw bij het afscheid, toen hij haar zijn laatste trainingstijden had verteld. Zij had meer vertrouwen in Van Heusden dan de KNWU, de dat jaar Koninklijk geworden Nederlandse Wielerunie. De Nederlandse amateurkampioen achtervolging mocht dan wel naar het WK, maar er was amper wat geregeld en hij moest zelf de kosten voorschieten. Gelukkig kon hij wat lenen bij prof en sprintkampioen Jan Derksen, die ook naar het WK ging. ‘In Parijs was ons hotel bezet’, bromde Van Heusden vanuit de keuken, ‘daar sliepen de bobo’s met hun maîtresses.’

   Heel zijn carrière had Van Heusden een slechte relatie met de KNWU. Bij zijn tweede WK in 1953 in Zürich reed Van Heusden de kwartfinale tegen Loris Campana, die hij een jaar eerder nog uit het toernooi had geknikkerd. Piet won opnieuw, maar na Italiaans protest kregen de twee ineens dezelfde tijd. Er volgde nog meer onduidelijk juryoverleg waarna Campana tot winnaar werd uitgeroepen. De Italiaan zou in de voorlaatste ronde de streep wel als eerste zijn gepasseerd. De Nederlandse bondsheren wilden niet protesteren. Van Heusden smeet zijn fiets op de jurytafel. Als hij even later niet was tegengehouden toen een KNWU-meneer een paar dagvergoedingen kwam terugvragen die Piet vooraf had gekregen – die had hij immers toch niet meer nodig – waren er klappen gevallen. Een jaar later barstte de bom opnieuw. In de halve finale van het WK in Keulen was slow starter Van Heusden sterk aan het inlopen toen hij werd afgeschoten. Terwijl zijn tegenstanders in de laatste ronden vaak instortten had Van Heusden in de slotfase altijd nog veel over. Dat was ook het geval tegen de Brit Brotherton, maar een Nederlander die als WK jurylid optrad liep precies een omloop achter op het rondebord dat hij moest bedienen. Van Heusden was zo kwaad dat hij weigerde de baan op te gaan voor de strijd om de derde en vierde plaats. Hij kreeg een schorsing van een maand.

   ‘Natuurlijk jongen, ik was vroeger een driftig mannetje, maar die bondsbestuurders…’ Van Heusden schudde zijn hoofd. In een poging de officials uit die tijd te omschrijven ontsnapten hem Bargoense benamingen van ernstige ziektes. Ook al vervulde Van Heusden tal van functies in het bestuur van zijn wielerclub en hielp hij decennialang bij het organiseren van Olympia’s Ronde van Nederland, zo’n man zou hij nooit worden.    

   De schorsing was niet het einde van de wielerloopbaan van Van Heusden. Hij won in 1955 voor de vierde maal op rij het Nederlands kampioenschap achtervolging, maar toen hij op het WK niet verder kwam dan de kwartfinale en een jaar later de Nederlandse titel kwijtspeelde aan Ab Geldermans, vond hij het genoeg. Er was met wielrennen geen droog brood te verdienen, ook niet als prof. Van Heusden wilde geen armoedzaaier worden. Hij zag teveel jongens om zich heen die bij gebrek aan een opleiding te lang doorgingen. Zelf runde hij met Fokje een sigarenzaak in de Bilderdijkstraat. Later werd het een distributiepunt voor Het Parool en uiteindelijk werd hij regiomanager bij die krant. Op zijn zestigste wilde hij zijn vrijheid terug. Als ze zuinig leefden zouden ze het wel redden.

   Boven rommelde Piet wat in zijn zelf ingerichte museumpje. Hij vond het teveel eer voor een wand vol foto’s en ingelijste krantenknipsels, plakboeken, bekers, oorkondes en een enorme bos overwinningslinten van kleine en grote koersen door heel Europa: Odense, Kopenhagen, Purmerend, Milaan, Portsmouth, Coventry. ‘Kolerebanen hoor, daar in Engeland. Veel te vlak.’ Van Heusden stond inmiddels op de crosstrainer die nog net in het kamertje paste. Hij kocht het gevaarte na zijn val op de baan vier jaar geleden. ‘Kijk, als je ook nog met je heupen draait, gebruik je bijna alle spieren.’ Hij maakte tempo en stapte er even later zonder tekenen van vermoeidheid soepel af. Hij opende een stofvrije doos en pakte er de in vloeipapier gewikkelde kampioenstruien uit. De shirts van het NK waren van wol, met een geborduurd jaartal op de borst. De regenboogtrui voelde zijdezacht aan, licht en modern. Van Heusden legde het weer terug in de doos en streek het glad. ‘Ja jongen, die arrogante Italiaan keek mooi op zijn neus.’

   Mino de Rossi was de regerend wereldkampioen. Een maand voor het WK van 1952 was hij met drie landgenoten ook olympisch kampioen geworden op de 4 kilometer ploegachtervolging. Een van dat mannen van dat kwartet, Loris Campana, was in de halve finale van het WK al verrassend verslagen door de onbekende Van Heusden. De tijd was indrukwekkend en opmerkelijk: 5.09,08. Het was exact dezelfde tijd waarmee hij een ronde eerder in de kwartfinale van de Deen Knud Andersen had gewonnen. Titelverdediger De Rossi was in zijn halve finale nauwelijks een seconde sneller geweest, maar toch voelde hij zich oppermachtig. Die Nederlander, dat onbekende rennertje met die bril was absoluut geen partij en dat moest iedereen weten. ‘Die vrijer had de hele week al foto’s uitgedeeld’, zei Van Heusden, ‘Campione del Mondo 1951 én 1952 stond erop. Nou, ik dacht het niet.’

   De Rossi startte zoals altijd furieus. Per ronde groeide het verschil met diesel Van Heusden. Het duurde niet lang of er zat veertig meter tussen de topfavoriet en de nieuwkomer. Het publiek in het Parc des Princes keek er gelaten naar tot een enkeling zijn buurman aanstootte: de achterstand werd niet groter, kleiner zelfs. Eerst was het nauwelijks zichtbaar, maar halverwege de race ging het terugwinnen met meters tegelijk. Die Nederlander, de underdog, begon op stoom te komen. Op de tribunes werd voor hem geklapt. Toen even later de rode en groene lamp tegelijk aan schoten steeg er een gejuich op. In zijn mooie stijl maalde Van Heusden door. De Rossi schokschouderde. Met nog enkele ronden te gaan zochten de ogen van de Italiaan Van Heusden aan de overkant, maar die zat al vlak achter hem. In de laatste vier ronden maakte de Nederlander 200 meter goed. Als de finale nog een ronde langer had geduurd was De Rossi gedubbeld, de ultieme vernedering. Vol bewondering keek het publiek ook naar het scorebord. Van Heusden had voor de derde maal op rij 5.09,08 gereden. Hij leek wel computergestuurd. Jacques Anquetil zou later Mr. Chrono genoemd worden, maar dat was een gestolen geuzennaam.

   De Italiaan was een slecht verliezer. Hij weigerde Van Heusden te feliciteren. Een week later maakte een landgenoot van De Rossi daarvoor zijn excuses. Het was tijdens een rondrit door Amsterdam-West, een zegetocht die vooraf ging aan de officiële huldiging van de kersverse wereldkampioen. De Italiaanse eigenaar van een ijssalon in de Bilderdijkstraat kwam naar buiten met een bos bloemen en gaf die aan zijn stadgenoot in de open wagen. Hij wilde niet dat door De Rossi de Italianen een slechte naam kregen. Hij vond Van Heusden een campione legittimo

   Van Heusden deed zijn relikwieën terug in de dozen en mappen. Hij keek naar het ingelijste rugnummer 54 aan de muur. Het zat op zijn rug gespeld toen hij de beste achtervolger ter wereld was, ruim zestig jaar geleden in Parijs. Hij bleef er nog een paar dagen hangen, feestvieren met vrienden die waren overgekomen. Hij was nog nooit de grens over geweest en keek zijn ogen uit. ‘Door het wielrennen heb ik een rijk leven gehad’, zei hij en duwde een overwinningslint terug in de bos. Het leven viel hem tegenwoordig geregeld zwaar. Soms had hij wel vier begrafenissen in de week en het stapeltje kerstkaarten slonk ieder jaar, maar Van Heusden was tevreden met het leven dat hij had geleid. Even later liep Van Heusden langs de hortensia en de caravan onder het afdakje. ‘Dag jongen,’ zei hij en we beloofden snel te gaan fietsen. Maar eerst moest Fokje beter worden, dat was nu belangrijker.


Corvos 00014449 015

Foto Wessel Van Keuk/Cor Vos ©

 

Corvos 00014449 001

Foto Wessel Van Keuk/Cor Vos ©

 

Corvos 00014449 003

Foto Wessel Van Keuk/Cor Vos ©


 

Leave a Reply